[Awater 2004/1]
Voorwoord
Met ingang van dit nummer heeft Gerrit Komrij afscheid van de redactie van Awater genomen. Hij was het die in het eerste jaar van zijn ambtstermijn als Dichter des Vaderlands dit tijdschrift heeft bedacht. Komrij vond het vreemd dat er in Nederland geen tijdschrift over poëzie was voor een groot publiek, en nam daarom zelf het heft in handen. Hij vroeg Pieter Boskma, Menno Wigman, Ilja Leonard Pfeiffer en Onno Blom om in de redactie zitting te nemen, en wij vroegen hem daarop - een verzoek dat hij onmogelijk kon weigeren - om zelf ook redacteur te worden.
Nu Komrij na drie jaar trouwe dienst weer vertrekt als redacteur (en aan het einde van dit jaar als Dichter des Vaderlands) leek het ons aardig om een nummer van Awater te wijden aan zijn werk. En wat dacht u? Zou hij dankbaar zijn? Toen dit snode plan hem ter ore kwam, mailde hij vanuit Portugal: ‘Heb ik je al eens verteld dat ik nog het meest op de mimosa gelijk, dat schuchtere bloempje dat liefst niet wil dat de mensen naar hem wijzen? Een Komrij-nummer, het zou verboden moeten worden.’
U begrijpt - en ook dat is in de geest van Komrij - dat wij ons van een verbod niets hebben aangetrokken. In deze Awater treft u, naast een interview met de betrokkene en essays over Komrij als poëzielezer, plagiator en bloemlezer, ook een ruime verzameling ‘Dichter des Vaderlandsgedichten’ van zeer verschillende dichters. Wie weet gaat onder hen wel de nieuwe Dichter des Vaderlands schuil. Veel van de Nederlandse poeëten bleken bereid om voor ons een gedicht van ‘nationaal belang’ te maken, al dat niet ironisch. Niet iedereen zag de ironie van het plan in. Piet Gerbrandy reageerde op het verzoek als door een angel gestoken. Hij weigerde een bijdrage, en mailde de redactie dat hij de Dichter des Vaderlands een ‘belachelijk’ instituut vond. Waarvan akte.
Tot slot zijn we verheugd dat Rob Schouten en Ron Rijghard zijn aangetreden als nieuwe redacteuren van Awater.
De redactie