Meer in huis
Pas geleden kwam Kuypers laatste bundel uit. Het lied dat mijn moeder zong, met vooral autobiografische gedichten. Ik vind dat niet zijn beste bundel, zomin als ik het daarvoor verschenen Zeepziederij de adelaar (1994) zeer geslaagd vind. Maar de bundel daarvoor, Nachtkind (1992), is wel goed, erg goed zelfs, en dan met name het lange gedicht ‘Zoete deuren’. Ik ga hier nader in op dit gedicht omdat het aantoont dat Kuyper als dichter meer in huis heeft dan je op grond van het zeer geringe aantal besprekingen zou vermoeden.
‘Zoete deuren’ gaat over een jongeman met een vader die ‘de deur’ uitvond: ‘Men droeg hem op handen,/ want waar een kale vlakte was/ daar stonden nu de deuren/ open, gesloten of klapwiekend/ in hun scharnieren.’ Aldus wordt de zoon geboren op een vlakte vol deuren en om de geboorte te vieren bedenkt zijn vader het raam, daarbij de zwaartekracht vergetend. De zoon die anders dan zijn dromende vader praktisch wil zijn, bedenkt ‘binnen’ en dwingt zijn vader muren te bouwen, ‘dwangbuis’ voor deuren en ramen. Dan vertrekt de zoon voor enige tijd. Als hij terugkeert staat zijn vader voor het huis op wacht. De zoon mag er niet in. De vader leunt op een geweer ‘en keek de leegte recht/ in de ogen. Zijn bajonet/ stak in de vlakte.’ Dan schrijft Kuyper: ‘Ik geloofde in de wachter,/ dus moest ik een wet bedenken.’ En daarmee zijn we terug bij Kafka, bij diens verhaal Voor de wet om precies te zijn. In dat verhaal komt ook een wachter voor, hij staat ‘voor de wet’. Voor hem verschijnt ‘een man van buiten en verzoekt toegang tot de wet’. De wachter kan hem die niet verlenen. Later mag hij misschien wel naar binnen. De man besluit te wachten. Op een krukje naast de poort zit hij ‘dagen en jaren’. Telkens weer zegt de wachter dat hij hem nog niet binnen kan laten, ook omkopen heeft geen zin. Als hij bijna sterft vraagt hij met stokkende stem waarom niemand anders ooit om toegang is komen vragen. ‘Niemand anders kon hier toegelaten worden, want deze ingang was alleen voor jou bestemd,’ zegt de wachter, ‘Ik ga nu weg en sluit hem.’
In het gedicht van Kuyper laat de jonge man het zover niet komen. Hij geeft de wachter, die tevens zijn vader is, zijn inmiddels verwekte kind en zijn vader neemt het kind mee naar binnen. Zelf mag hij nog altijd niet mee, waarop hij een glazen huis bouwt naast dat van zijn vader: ‘opdat hij zien zou dat ik/ geen geheimen had voor hem’. Als de zoon heel oud geworden is onthuld zijn nog oudere vader het geheim: ‘Je was, zei de oude man/ tegen de jonge, altijd binnen./ Ik stond hier slechts/ om jou te beletten/ naar buiten te gaan, weg/ van mij. Dat is gelukt.’