Mijn muze
Door Tom Kellerhuis
Er is een dichter die zo waanzinnig goed is, dat er niets op hem valt aan te merken. Hij woont heel ver weg, maar toch nog net binnen de landsgrenzen. Je loopt niet zomaar even bij hem langs, hoewel ik zeker weet dat hij je met open armen zal ontvangen. Zijn naam is Tonnus Oosterhoff.
Illustratie: Paul van der Steen
Er is heel weinig van hem bekend, maar ik heb het genoegen mogen proeven een keer met hem te tennissen. Hij zei daar iets wat indruk op mij maakte. Hij beweerde dat schapen het talent hebben gezichten te herkennen. Veel beter dan wij mensen dat kunnen. En toen deed Tonnus iets wat ik nog nooit iemand heb zien doen: hij stak zijn tong in zijn neus. Tonnus Oosterhoff is niet alleen heel goed, hij is ook een beetje gek. Ik zal verder niets over hem vertellen, want ik denk dat hij dat niet wil. Deze column moet over zijn muze gaan, maar dat kan niet. Interviews geven doet hij met tegenzin, en alleen maar voor zijn werk, om het een kans in de winkel te geven. Wie hij verder is, daar heeft niemand iets mee te maken. Als het aan hem lag, stond er niet eens een foto op de achterflap. Ik zou er nu dus liever het zwijgen toe doen. Lees of bekijk zijn gedichten zelf maar op www.tonnusoosterhoff.nl. Of ga eens naar een voordracht. Maar er is een tien jaar oud gedicht van hem dat ik hier toch wil afdrukken. Het gaat zo:
Tonnus Oosterhoff
‘Je bent zo integer, zo bescheiden.’
Tonnus Oosterhoff te zijn.
‘Ik zou het ook wel willen.’
Jawel, maar dat gaat niet!
Uit: De ingeland. De Bezige Bij 1993
Dit is een goed gedicht, maar waarom eigenlijk? Ik denk het te begrijpen. Het is vrolijk van toon, maar triest van conclusie, het is integer en arrogant tegelijk, het klinkt logisch, maar tart alle logica: ik zou best Tonnus Oosterhoff willen zijn, maar dat gaat niet.
Hier moest echt een telefoontje aan worden gewaagd.
‘Hallo Tonnus Oosterhoff, met Tom Kellerhuis. Waarom is “Tonnus Oosterhoff” zo'n goed gedicht?’
‘Hallo Tom Kellerhuis. Ik weet niet waarom het goed is, maar ik weet wel: als ik het voorlees, probeer ik er altijd een ernstige draai aan te geven. Bij het laatste witje laat ik een lange stilte vallen en dan probeer ik het tweede “dat gaat niet” met iets van verlangen uit te spreken alsof ik er ook bij zou winnen dat de “ook-wel-willer” Tonnus Oosterhoff kon zijn. Misschien om zelf van die verplichting ontslagen te zijn?’
‘Dankjewel, Tonnus Oosterhoff!’
Wie bovenstaand gedicht probeert te lezen zal merken dat dat nog niet eenvoudig is. Want Tonnus is een meester in het oproepen van verschillende leeswijzen. Ik heb in tijden niet zo'n authentieke schrijver onder ogen gehad. Het spijt me dat ik niet wat eerder aan zijn oeuvre begonnen ben. Werk dat naast poëzie uit een roman, een essaybundel en een paar verhalenbundels bestaat. Werk dat door een kleine groep van bewonderaars steevast geprezen en gelauwerd is. Onlangs verscheen zijn derde verhalenbundel Dans zonder vloer. Daarin verklapt de auteur dat hij jarenlang anoniem verhalen schreef voor het onder huisvrouwen zeer populaire Mijn geheim. Er staat zo'n verhaal in afgedrukt. Honderdduizenden dames moeten zonder het te weten dus het werk van Tonnus hebben gelezen. Ik heb inmiddels alle jaargangen opgevraagd en ga de gewezen en omstreden tekstwetenschapper Teun A. van Dijk de nuttige opdracht geven uit te zoeken in welke verhalen we de hand van Tonnus herkennen. Want van zo'n groot schrijver moet je natuurlijk, zeg nou zelf, alles lezen.