Awater. Jaargang 2
(2003)– [tijdschrift] Awater– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Antoon Pollmanhet leven is mooi heel mooi dat zal zoo
zijn de tijd gaat snel. het is vandaag maandag
2 oktober 1978. er zal gewerkt moeten worden
dan ben je rijk en dan blijf je gezondt
maar je moet eten en alles overwinnen en dat
zal uiteindelijk den beslissing moeten worden.
het gaat weer moeilijk met ons het is alweer een helen
tijd geleden dat wij gesproken hebben over den
totstandkoming van het geboortenrecht in zambia
verschillende katoliekenonderwijsinstellingen
hebben aangaanden den omverwerping
het onzelieveheersbeest in den vuileszak gegooid
het is gebeurdt met onzen demokratie
we moeten zorgvuldig toezien dat er niet geknoeid
wordt met geld en goederen het is kostbaar dat dat
wij moeten toezien dat er al geprobeerdt is den
zaak te overtroeven en dan maar denken dat dat
alles in orden zal komen dan is het goedt
het zal een langen lijst zijn van mensen
die alles kunnen
volgens het gebruik van onze moeder den
heiligen kerk is het raatzaam te blijven volharden
in het gebed en altijd maar denken het komt in
orden dan is het goedt zoo blijft het dan is er niks
meer aan toedoen het zal een vreemdengewaarwor-
ding zijn als dat alles in orden zal komen
als het niet gaat dan gaat het niet het gaat weer.
Uit: Mijn hersens denken als ik slaap. 159 gedichten van mensen met een verstandelijke handicap. Samenstelling Cees van der Pluijm, De Stiel/Ago, Nijmegen/Diemen, 1999 | |
Tonnus OosterhoffNaar mijn mening moet iedereen vanaf heden
op slechtverwarmde huurkamers bivakkeren
met betimmering foeilelijk.
Gipsen koppen en kleifiguren opeengepakt op de planken,
opgerolde tekeningen in alle hoeken en nageschilderde ansichtkaarten aan de muur.
Iedereen heeft grijs haar, woont alleen of bijna alleen.
De straten zijn zowat leeg, het regent, auto's roesten onder het rijden.
De relazen die men doet spelen bij dertig veertig graden onder nul,
maar geen geklaag.
Woedend wordt de nieuwe mens alleen (of indrukwekkend niet-begrijpend)
bij het verknopen van details aan handelingen van het regime.
Bij het sterven haalt in mijn opvatting niemand het ziekenhuis.
Een toekomst verraderlijk als de wind op de hoek is er geen.
En als er iemand zou komen die kon vliegen, dan zouden we daarop stemmen.
Uit: De ingeland, De Bezige Bij, Amsterdam, 1993 Soms beweert iemand wel eens dat een gedicht ‘noodzaak’ moet hebben. Antoon Pollman - zoiets voel je meteen - schreef vanuit zijn tenen. Wie hij is, of hij nog leeft, ik zou het niet weten. Ik weet alleen dat hij ooit, vermoedelijk op verzoek van een psychiater, dit grillige gedicht schreef. Anders dan je zou denken is het geen ‘pamfletvers’. Natuurlijk wordt er van alles in beweerd, hagelt het Meningen en meninkjes - maar wat beweert dit gedicht nu precies? Dat we te lang gezwegen hebben over ‘den totstandkoming van het geboortenrecht in zambia’? Curieus. Al net zo curieus als die ‘katoliekenonderwijsinstellingen’ die ‘aangaanden den omverwerping’ het onzelieveheersbeest in de vuilniszak hebben gegooid. Niettemin: gerommel met geld en goederen, de democratie aan scherven, chaos alom. Het enige wat ons nog redden kan is - nogal ontroerend - ‘een langen lijst van mensen die alles kunnen’. Maar wat voor kruisdraging het leven ook mag zijn, als we maar blijven bidden en hopen zal alles ‘in orden komen’. En wie weet valt alles - je zou bijna over de allerlaatste woorden heen lezen - ook wel mee: Als het niet gaat dan gaat het niet het gaat weer. ‘Het gaat weer’, jawel - maar elke regel zegt je ondertussen dat deze tekst vanuit de diepte is geschreven. Niet vanwege die lawine van beweringen, nee, het zijn de sinistere zinswendingen, die in zichzelf verkrampte gedachtensprongen. (Nu spreken dichters wel vaker tegen ruggen aan, maar Pollman zag vermoedelijk niet eens de glimp van een schouder.) Tonnus Oosterhoff schreeuwt in ‘Naar mijn mening’ al even hard tegen de wind in: Naar mijn mening moet iedereen vanaf heden op slechtverwarmde huurkamers bivakkeren met betimmering foeilelijk. Hier is een iezegrim aan het woord die zichzelf langzaam maar zeker in een roes redeneert. Dat hij iedereen slechtverwarmde huurkamers toewenst, ach, zo erg is dat niet. Beangstigender lijkt me de manier waarop hij die huurkamers voor zich ziet: ‘met betimmering foeilelijk’. Je voelt bijna het genot waarmee dat ‘foeilelijk’ werd opgeschreven, of beter: waarmee het achter in plaats van voor ‘betimmering’ werd geplaatst. (Naar mijn mening is het trouwens foeilelijk om een gedicht met ‘naar mijn mening’ te beginnen. Maar dit gedicht wil geen ‘mooi’ gedicht zijn: het is de doorgedraaide monoloog van een beroepsmisantroop.) Begon het nog met een bewering over hoe het iedereen zou moeten vergaan, al na een paar regels bevindt ‘de nieuwe mens’ zich daadwerkelijk in een tirannieke wereld: Iedereen heeft grijs haar, woont alleen of bijna alleen. De straten zijn zowat leeg, het regent, auto's roesten onder het rijden. Het mooie van dit gedicht is dat de spreker gaandeweg al zijn morbide beweringen onderuit haalt. Tenminste, het is moeilijk niet te grinniken wanneer je leest: Bij het sterven haalt in mijn opvatting niemand het ziekenhuis. Zoveel grimmigheid krijgt uiteindelijk iets hilarisch, net als dat vreemde verlangen naar iemand die kan vliegen (het doet haast denken aan Pollmans verlossende lijst van ‘mensen die alles kunnen’). Twee gedichten boordevol ‘gestoorde’ beweringen. Het eerste volstrekt oprecht, maar machteloos. Het tweede schmierend, maar gespierd én geestig. Waar Pollman, tussen alle ellende door, nog op een beter leven hoopt, probeert Oosterhoff gekscherend alle dictators van de wereld naar de kroon te steken. Je zou willen dat iedereen zo frivool met waanzin kon spelen. |
|