Poëzie stinkt niet
Kan een dichter leven van de pen? Nee, is het antwoord. Wie een fulltime dichtersleven wil leiden, zal zijn inkomsten uit meer dan zijn bundels alleen moeten halen: het schnabbelcircuit, subsidies aanvragen of journalistieke nevenactiviteiten vervullen. Hoe ver ga je daarin? En niet te vergeten: wat schuift het? Awater vroeg het een aantal dichters.
Door Christiaan Weijts
‘Het is het slechtst betaalde kunstenaarsschap ter wereld.’ René Puthaar maakt zich geen illusies: ‘Er is geen enkele dichter die louter van zijn gedichten kan leven’, zegt hij. ‘En dat geldt zelfs voor gevestigde dichters als Gerrit Kouwenaar. Als hij schilder was geweest, zou hij waarschijnlijk kapitalen krijgen.’
Het sombere rekensommetje is snel gemaakt. Een dichtbundel verschijnt meestal in een oplage van 500 tot 1.000 exemplaren. Volgens het standaardcontract dat elke auteur ondertekent, ontvangt de dichter tien procent van de verkoopprijs van elk verkocht exemplaar aan royalty's (exclusief btw) op zijn bankrekening. De 12,5 procent, ook al geen vetpot, die je krijgt bij verkoop van meer dan 5.000 exemplaren, is iets dat waarschijnlijk voor geen enkele dichter is weggelegd. Om maar te zwijgen over de onbereikbare 15 procent voor de bestsellers, waarvan er meer dan 10.000 over de toonbank zullen moeten.
De gemiddelde bundel kost zo'n 15 euro. Als er duizend worden verkocht, in het meest optimistische geval, zou je er 1.500 euro rijker van worden, al zitten de meeste dichters hier ruim onder.
‘Ik heb wel eens gedacht dat het beter zou zijn als dichters hun gedichten zelf zouden gaan verkopen, met de hand geschreven’, zegt Puthaar. ‘Dan zou het misschien wat meer in de buurt kunnen komen van de bedragen die er in de wereld van de beeldende kunst omgaan.’
Toch wil Puthaar geen andere baan naast zijn dichterschap nemen. ‘Dan ben je toch een beetje een zondagsdichter. Ik ga niet parttime bij de bakker werken. Je leeft helemaal voor de poëzie of niet.’ Hij heeft zijn werk opgezegd toen hij ging dichten. Hij is in staat het hoofd boven water te houden omdat hij een vriendin heeft die werkt. ‘Maar alleenstaande dichters zullen het erg moeilijk hebben.’
Nee, rijk worden van royalty's is voor geen enkele dichter weggelegd, weet ook Ramsey Nasr. ‘Tel uit je verlies’, concludeert hij, als hij hetzelfde rekensommetje gemaakt heeft. Wie toch nog van de poëzie een bestaan wil opbouwen, zal andere bronnen van inkomsten moeten aanboren. Nasr: ‘Je moet het dan hebben van de nevenactiviteiten, optredens op festivals, voorleesavonden in bibliotheken, openbare interviews.’
Zelf verkeert hij in een luxe situatie: ‘Ik kan gemakkelijk leven, ook door mijn werk als acteur. Ik krijg soms geld op mijn rekening en dan denk ik: o ja, dat heb ik ook nog gedaan.’
Ook Jean-Pierre Rawie kan het redelijk redden, zegt hij, maar niet van de royalty's alleen. ‘Aan mensen die dichten vragen ze vaak: en wat doe je eigenlijk voor werk? Er wordt aangenomen dat dichten iets is dat je erbij doet, maar ik vind dat dat niet kan.’
Waar haalt hij zijn inkomsten vandaan? ‘Vroeger had je de mecenaten, nu heb je het systeem van lezingen geven en op podia optreden. Ik schrijf ook wel eens stukken in de krant, dat soort dingen. In elk geval moet het iets zijn dat met het dichten zelf te maken heeft. De poëzie en de optredens moeten elkaar bevruchten, als het goed is. En het kan ook de verkoop van je boeken weer stimuleren, als er net iets uit is.’
Met flink veel schnabbelen, optreden, stukjes in de krant schrijven en voorlezen slagen sommige dichters er toch nog in een redelijk inkomen bij elkaar te sprokkelen. Veel van hen staan ingeschreven bij de stichting Schrijvers School Samenleving (sss), die bemiddelt voor dichters. In de stal van de stichting zitten, naast jeugdboekenauteurs en schrijvers van volwassen literatuur, dichters als Jean-Pierre Rawie, Ilja Leonard Pfeijffer, Menno Wigman, Rob Schouten, Pieter Boskma en Remco Campert.
‘wij houden de beschikbaarheid van auteurs bij, en weten welke auteur voor welk evenement geschikt is’, zegt Margreet Ruardi, directeur van de sss. Jaarlijks regelt de stichting zo'n vijfduizend opdrachten. Over het jaar 2002 waren dat er 2.600 bij de jeugdboekenschrijvers en 2.200 voor de volwassenenliteratuur. Hoeveel dichters er in die laatste categorie zitten weet Ruardi niet. ‘In elk geval is dat niet de meerderheid.’
En dan de hamvraag: wat vangen de dichters ervoor? De stichting hanteert een minimumbedrag van 225 euro, waar in veel gevallen ook nog 55 euro subsidie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bovenop komt.
‘Maar een schrijver of dichter kan ook zijn eigen tarief bepalen’, zegt Ruardi. ‘Daar is geen richtlijn voor te geven. Een beroemde schrijver of dichter die voor een avondvullend programma wordt gevraagd, heeft daar veel voorbereiding voor nodig, en kan dan soms wel 1.300 euro vragen.’
Het honorarium hangt ook van de opdrachtgever af. ‘Als het bedrijfsleven een verzoek doet om iets exclusiefs te schrijven, kan dat wel oplopen tot enkele duizenden euro's.’
Niet elke dichter wordt even vaak gevraagd, en het hangt er ook van af of de dichter toevallig op dat moment in de spotlights staat door de verschijning