Uit de dood herrezen
We kunnen nog een stap verder gaan. De schokkende gebeurtenis van de beschreven middag was misschien niet zozeer het besef van voortleven in herinnering, als wel de herinnering zelf. Misschien was het die middag voor het eerst dat de ikfiguur echt ten volle aan zijn moeder moest denken en dat hij zozeer aan haar dacht dat het zelfs even leek alsof zij aanwezig was. Zij was een tijd geleden gestorven, natuurlijk was hij verdrietig geweest, maar vervolgens had hij een beetje gewoontjes doorgeleefd, zoals dat gaat. Zijn moeder was dood, dat zij zo. Zijn leven had zijn normale loop van dagelijkse beslommeringen al gauw hervonden en eigenlijk speelde zijn overleden moeder geen rol in zijn vanzelfsprekend voortkabbelend bestaan en zeker niet in de voorgrond van zijn gedachten. Je zou kunnen zeggen dat hij haar eigenlijk een beetje was vergeten. Maar onverwachts, op een middag bij Bommel, hoorde hij een schippersvrouw psalmen zingen en daar stond zij voor hem, zo levensecht alom tegenwoordig in zijn herinnering dat het leek alsof zij uit de dood was herrezen. Zij heeft op die middag wel degelijk de onoverbrugbare rivier die de doden scheidt van de levenden overbrugd, omdat zij de Lethe, de Rivier van de Vergetelheid die de kloof vormt tussen ons en het hiernamaals, is overgestoken. Op deze manier is de nieuwe brug bij Bommel een symbool voor de gebeurtenis die in het gedicht wordt verhaald. Op deze manier werden op die middag twee overzijden die elkaar vroeger schenen te vermijden weer buren.
Maar wanneer was ‘vroeger’? Tot wanneer strekt zich de tijd uit vóór het moment dat de twee oevers elkaar de hand konden reiken? Hoe lang hebben ze elkaar vermeden? Het antwoord is simpel: zolang de nieuwe brug er nog niet was. Dit lijkt een kwestie van futiel belang, totdat we ons afvragen wat dit zou kunnen betekenen voor de relatie tussen moeder en zoon. De kloof tussen hen die op welke manier dan ook nu, in de gebeurtenis die in het gedicht wordt beschreven, is overbrugd, zou kunnen zijn ontstaan bij haar overlijden, maar het gedicht sluit niet uit dat die kloof altijd al heeft bestaan. Hoe lang hebben moeder en zoon elkaar vermeden? Zolang de nieuwe brug er nog niet was. Het gedicht laat nadrukkelijk de mogelijkheid open dat moeder en zoon elkaar eigenlijk altijd hebben vermeden, ook toen zij nog in leven was. Natuurlijk hebben zij elkaar dagelijks gezien en vreedzaam met elkaar gesproken. ‘Kopje thee?’ - ‘Alstublieft moeder’ - ‘Nou, dan kruip ik maar lekker onder de wol. Het is morgen vroeg weer dag.’ - ‘Welterusten moeder.’ Maar eigenlijk hebben ze elkaar nooit gekend. Misschien gaat het gedicht ‘Impasse’ uit dezelfde bundel Nieuwe gedichten als waarin ‘De moeder de vrouw’ staat wel over een dergelijke relatie tussen moeder en zoon:
Wij stonden in de keuken, zij en ik.
Ik dacht al dagen lang: vraag het vandaag.
Maar omdat ik mij schaamde voor mijn vraag
wachtte ik het onbewaakte ogenblik.
Maar nu, haar bezig ziend in haar bedrijf,
en de kans hebbend die ik hebben wou
dat zij onvoorbereid antwoorden zou,
vroeg ik: waarover wil je dat ik schrijf?
Juist vangt de fluitketel te fluiten aan,
haar huilend in wolk die opwaarts schiet
naar de glycine door het tuimelraam.
Dan antwoordt zij, terwijl zij langzaamaan
druppelend water op de koffie giet
en zich de geur verbreidt: ik weet het niet.
We kunnen ons voorstellen dat in dit gedicht een mislukte poging wordt beschreven om een brug te slaan over de kloof tussen moeder en zoon die pas op die middag bij Bommel, toen het eigenlijk te laat was, echt werd overbrugd. Wanneer de oevers van de Waal symbool staan voor de verhouding tussen moeder en zoon en wanneer moeder en zoon altijd min of meer soepel langs elkaar heen hebben geleefd zonder elkaar ooit echt te hebben leren kennen, dan klopt de formulering precies: dan is er inderdaad sprake van ‘twee overzijden / die elkaar vroeger schenen te vermijden.’ De onbereikbaarheid van de dierbare doden is geen actieve keuze van beide partijen en bovendien verre van schijnbaar, maar de afstand tussen moeder en zoon kan de schijn hebben van schijnbaar actief vermijden. Het gedicht is even troostrijk als wrang. Daar lig je dan in het gras, je thee gedronken, en door de liederen die opklinken van een schip herinner je je haar ineens, je overleden moeder, die je bij haar leven altijd scheen te vermijden en zij jou, gewoon, omdat dat nu eenmaal zo was, en nu is zij dood en opeens herinner je je haar, je overleden moeder, zo intens dat je denkt dat zij voor je ogen een schip bevaart en je herinnert je de afstand die altijd tussen haar en jou heeft bestaan en je beseft dat die afstand altijd schijnbaar is geweest, omdat je haar nu herinnert, je overleden moeder, en altijd in je herinnering bij je zult dragen. ‘O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.’ Het kan een constatering zijn: ik dacht dat daar mijn moeder voer. Maar het kan ook een wanhopige, onvervulbare wens zijn: o, dacht ik, o, dat daar mijn moeder toch mocht varen.
We horen ook hoe zij was. De vrouw op het schip lijkt op haar, want zij doet aan haar denken. ‘Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer.’ Zo was zij in haar gezin. Het kwam op haar neer alles te bestieren en zij deed dat lijdzaam en dapper. En zou het voor het gedicht hebben uitgemaakt als er ‘stroomop’ had gestaan in plaats van ‘stroomaf’? Natuurlijk. De vrouw op het schip lijkt op de moeder dus zou zij nooit en tenimmer tegen de stroom op varen. Want zo heeft zij geleefd: langzaam liet zij zich met de stroom meevoeren, berustend in het onvermijdelijke, naar het wijdse bekken van de zee waarin zij nu haar rust heeft gevonden. En zij zong psalmen. Zij vond troost in de gedragen liederen over de hand van god, terwijl niemand van haar dierbaren besefte dat zij troost zocht. Waarschijnlijk kon zij mooi zingen.