Luceberts verzamelde gedichten
Zelfs met de dood voor ogen vol poëtische kracht
van de econoom
onverschrokken bij braindrain de schoonprater
springt van nest naar vogel en blijft opgetogen
in de spaghetti van glossolalie lepelen
bepaalde aspekten moeten worden meegenomen
als je niet bepaalde effekten voorkomt
maar kunnen ook blijven liggen als vorm van antwoord
zoals de schepping ook is bepaald die met de mensen in de supermarkt
al te toevallige offers heeft afgewend daar komen we onszelf tegen
in de ethiek van het economisch leven
zorgvuldig produceren en consumeren
er is een omslag ontstaan in de omgang
een kwestie van gewenning
invulling van verantwoordelijkheden meer vulsel
strijkstok van strijkages
Door Wenneke Savenije
Binnen een week na verschijnen waren alle exemplaren uitverkocht. Het was dan ook een unicum: de verzamelde gedichten van Lucebert, veertien bundels voor het eerst samen in één band, aangevuld met 26 nooit gepubliceerde gedichten en dertig nog niet eerder gepubliceerde tekeningen. Het zijn bijna duizend pagina's in een bloedrode omslag, omarmd door een bezeefdrukte cassette van lichtbruin karton. Hierin zweven de ‘eenvouds verlichte waters’, de speelplaatsen waarin Lucebert op poëtische wijze ‘de ruimte van het volledige leven tot uitdrukking’ trachtte te brengen. Inmiddels is er een tweede druk. In het hart van de cassette, aan de binnenzijde van de rug, openbaart de dichter zich in zijn eerste sonnet: ‘ik/ mij/ ik/ mij // mij/ ik/ mij/ ik // ik/ ik/ mijn // mijn/ mijn/ ik’. Op de bovenrug prijkt als een subtiele hint aan de lezer om voorzichtig om te gaan met het boek, een van zijn klassieke dichtregels: ‘alles van waarde is weerloos’, uit het gedicht ‘de zeer oude zingt’.
‘Lucebert was denk ik in zijn hart geen dichter om keurig bijgezet te worden in het pantheon van verzamelde werken’, zegt Victor Schiferli van De Bezige Bij, intiatiefnemer en samensteller van deze uitgave. ‘Toen ik nog studeerde had ik graag dit boek gehad, maar toen bestond het nog niet; de laatste verzamelbundel dateert uit 1974 en sindsdien is er nog veel verschenen. Een probleem voor de heruitgave was dat veel van de destijds gebruikte tekeningen niet meer te traceren waren. Dit probleem is opgelost door Tony, Luceberts weduwe, die voorstelde om de uitgave van geheel nieuwe illustraties te voorzien. Deze zijn in chronologische volgorde bij de gedichten geplaatst.’
In de nalatenschap bevonden zich bovendien nog een dertigtal ongepubliceerde gedichten uit de periode vlak voordat Lucebert overleed. ‘Oorspronkelijk was het plan om alle bundels integraal op te nemen, en verspreide- en gelegenheidsgedichten (voor zover niet opgenomen in oogsten in de dwaaltuin) buiten beschouwing te laten, om de keuze van de dichter tot aan zijn dood te respecteren. Maar die laatste gedichten, die alle waren bestemd voor een nog te publiceren bundel, bevatten zulke fraaie, nu al klassiek te noemen regels en zijn ook vaak zo ontroerend dat we in overleg met Tony besloten deze als “laatste bundel” aan het boek toe te voegen.
Het mooie aan deze laatste gedichten is dat Lucebert, zelfs met de dood voor ogen, zoveel humor en kracht bezat.’ Schiferli: ‘De betekenis van Lucebert drong pas goed tot me door toen ik zijn bezwerende stem hoorde op een singletje bij de moerasruiter uit het paradijs uit 1982. Lucebert moet je tegemoet treden met een open houding en het als muziek op je laten inwerken. Het gaat om de beeldende klank van zijn woorden. Je moet de tijd nemen om zijn wereld binnen te gaan.’ Schiferli hoopt dat de verzamelde gedichten de liefhebbers zal inspireren tot herlezing van Luceberts werk. ‘En dat het boek nieuwe generaties zal uitnodigen om deze poëzie te ontdekken.’
Lucebert, verzamelde gedichten. De Bezige Bij, Amsterdam, 2002. ISBN 90 2340260 X. €49,50 (912 pp.).
Lucebert (1924-1994), geboren in de Amsterdamse Jordaan als Lubertus Swaanswijk, was de zoon van een huisschilder. Zijn moeder ging er vandoor toen hij twee jaar was. Uit verveling en eenzaamheid begon Lucebert als klein jongetje te tekenen. Na 3 jaar ULO kwam hij bij zijn vader in de zaak, waar bij toeval zijn tekentalent werd ontdekt. Lucebert kreeg een beurs om te gaan studeren aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs in Amsterdam, maar na een half jaar moest hij van zijn familie weer gaan werken. Allerlei baantjes leverden zoveel frustratie op, dat het ‘zwarte schaap’ van de familie koos voor een zwervend bestaan als schilder. Zijn eerste grote opdracht was een wandschildering in het Franciscanerklooster in Heemskerk in 1947. Het jaar daarp kwam Lucebert in aanraking met de dichters en schilders van de Experimentele Groep, de Nederlandse voorloper van de internationale Cobra-beweging. Als dichter debuteerde hij in het tijdschrift Reflex met zijn gedicht ‘Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia’.
Vanaf dat moment bestond het leven van Lucebert uit schrijven en schilderen. In 1953 kreeg Lucebert de Poëzieprijs van Amsterdam, die hij voor de grap in ontvangst nam met een hermelijnen mantel om en een kroon op. Het leverde hem de reputatie op van de ‘Keizer der Vijftigers’. In 1965 volgde de Constantijn Huygensprijs, en in 1967 de P.C. Hooftprijs voor zijn gehele oeuvre.
In 1952 ontmoette Lucebert in de kroeg Tony Koek. In 1954 betrokken Lucebert en Tony het zomerhuisje van de zus van dichter Gerrit Kouwenaar in Bergen, Noord-Holland. Na talloze verhuizingen betrokken ze in 1956 het door de Stijlgroep ontworpen huis aan de Boendermakerhof, compleet met een ‘Kunstzaal’ voor exposities. De Kunstzaal werd Luceberts atelier. Tony tikte de poëzie van haar man uit, en hielp bij de organisatie van exposities. Nu beheert ze het archief van Lucebert in zijn atelier, waar alles zo is gelaten als het was.