Geen presenteerblaadje
Mijn werk wordt vaak moeilijk genoemd. Ja, sommige gedichten zijn heel moeilijk. Maar daarom moet je het nog niet laten. Je hoeft het als lezer niet op een presenteerblaadje opgediend te krijgen. Iets wat niet in één uur is gemaakt hoef je niet in vijf minuten te kunnen begrijpen; daar mag je best wat moeite voor moeten doen. Bovendien, ik dring niemand iets op. Schrijvers doen hun best iets moois te maken. Zo simpel is het. Ik kan er niet een educatief programma bij leveren.’
‘Het analyseren van een gedicht vind ik een verkeerde methode. Volgens de leerboeken moet je in je eigen woorden navertellen waar het gedicht over gaat. Dat is helemaal contra wat een gedicht is. Hoe die dichter dat rare stukje werkelijkheid op papier krijgt, dat is interessant. Er ligt niet een schaduwgedicht onder een gedicht. De werkelijkheid van een tekst valt niet samen met de gewone werkelijkheid.’
‘Natuurlijk heeft poëzie iets elitairs. Ik ben erachter gekomen dat het voor kinderen heel belangrijk is uit wat voor milieu ze komen. Ik had het geluk uit een milieu te komen waar boeken in de kast stonden. Boutens, Gorter. Kunst was iets bij ons; literatuur, maar ook beeldende kunst. Het was heel dichtbij maar wel ontzettend bijzonder: vrijwel het hoogste maar niet zwevend in de verte want het hing bij ons aan de muur.’
‘Mijn vader was journalist van de NRC, wij hadden zeven kranten in huis. Dat vormt toch een basis waarop je steunt, al besef je dat pas later. Van jongsaf werd ons bijgebracht dat de Telegraaf een verwerpelijke krant was, maar wij vonden hem wel leuk omdat er Mickey Mouse in stond. De NRC vonden wij een buitengewoon vervelende krant. Er stond geen enkele foto in; hij was van een sloomheid die alleen door Le Monde wordt geëvenaard.’
‘Heel lang hadden wij geen radio, mijn vader vond dat onzin. Mijn moeder heeft toch doorgezet dat we een radio kregen. Zo'n ouderwetse met een korte, een lange en een ultralange golf. De wereld die achter zo'n verlicht plaatje ligt, geweldig intrigerend vond ik dat. Als mijn ouders niet thuis waren gingen wij stiekem alle moeilijk vindbare zenders zoeken. Mijn vader kon nooit een station vinden. En als de radio uit moest trok hij de stekker eruit. Elke zondag luisterden we met z'n allen naar de redevoering van Hitler. Geërgerd, natuurlijk, maar we luisterden altijd. We moesten wel de radio zacht zetten want nou ook weer niet alle buren hoefden te weten dat we daar naar luisterden.’
‘Ik heb de oude wereld goed gekend. Ik was zestien, zeventien toen het oorlog werd. En dan is het gezin waaruit je komt toch niet het enige wat je vormt. De Tweede Wereldoorlog is buitengewoon geschikt geweest om verder te leren kijken dan je familieverband. Er is toen zeker politiek engagement bij mij ontstaan. Die oorlog heeft ontzettend veel teweeg gebracht. Het was een reddeloze, radeloze tijd. Ik was net op de leeftijd dat je gaat genieten van het leven en dan wordt eensklaps alles afgesloten. Ik wat in het verzet gedaan, ik heb zelfs in de gevangenis gezeten. Het waren vijf donkere jaren. Het was een barre tijd.’
‘Veel jongeren hebben geen idee wat een bezet land precies is. Er wordt te gemakkelijk over gedacht. Vaak hoor je de kritiek dat de Nederlanders zich niet zo chique hebben gedragen in die jaren. Maar je kon toch niet de SS tegenhouden als die je joodse buren weg kwam halen? Je kon toch niet met spandoeken gaan lopen met daarop “wij pikken het niet meer”? Je had niet met een tegenstander te maken die enig begrip toonde.’
‘In de dagen na de bevrijding was ik plotseling stadsredacteur van De Waarheid. De CPN bestond nog niet eens, alleen een Vereniging van Vrienden van De Waarheid. Ik ben ook nooit lid geweest van die partij. maar mijn collega's bij De Waarheid hebben me wel een en ander van Marx bijgebracht. De Cobra-beweging was heel links, maar wij wilden in godsnaam niet voor de oplossing van de Sovjet Unie kiezen. We hadden het achteraf nogal naïeve idee dat de linkse beweging in West-Europa een corrigerende invloed op Rusland zou kunnen hebben.’
‘Zo lang ik schrijf is er een soort geëngageerdheid die meespeelt. Er zijn zeker gedichten aan te wijzen die daar direct over gaan, waarin ik de vinger op de zere plek leg. Dat moet in alle goede poëzie zo zijn.’