‘De leer van het verleden is dat er steeds een heden is’
Toen J. Eijkelboom 75 jaar werd, kreeg hij van zijn vrouw een cd van Bryan Ferry. Op die cd vertolkt Ferry een sonnet van Shakespeare als ballad. Reden voor Eijkelboom - niet alleen dichter maar ook vertaler - om dit sonnet te vertalen. ‘Jou vergelijken met een zomerdag, zal ik dat doen? Mooier en bestendiger ben jij’. Eijkelbooms vertaling vormt de opdracht en de opening van zijn nieuwste dichtbundel Heden voelen mijn voeten zich goed. De bundel is door het Dichterspanel van de Poëzieclub uitgeroepen tot Poëzieclubkeuze.
Jan Eijkelboom (1926) is pas vrij laat gaan dichten. ‘Het dichten had toch met de leeftijd te maken. Rond mijn vijftigste dacht ik: ik heb nu wel een paar mooie kinderen, maar wat heb ik eigenlijk gedáán. Toen ben ik gedichten gaan schrijven. Die eerst dichtbundel, Wat blijft komt nooit meer terug, heeft zeker een therapeutische werking gehad. De naderende ouderdom is niet iets waar ik onder gebukt ga, ik heb nu ook nog jonge kinderen met mijn huidige vrouw, maar ik houd me er wel mee bezig - op een ironische manier. Je wordt wat stijver en, in mijn geval, dover. Eind 1999 is bij mij darmkanker geconstateerd. Ik ben geopereerd en volgens mij ben ik helemaal genezen. Ik heb geen moment gedacht dat ik het niet zou halen.’
Naast ouderdom is religie een steeds terugkerend thema in de gedichten van Eijkelboom, die uit een zwaar gereformeerd gezin komt. ‘Zo'n zin als “Iemand heeft ons allen lief” uit mijn vertaling van Elizabeth Bishops gedicht “Filling station” (opgenomen in Heden voelen mijn voeten zich goed, red.) verwijst daarnaar. Het blijft toch doorspelen, wat je in je jeugd hebt meegekregen. Maar ik hou wel een slag om de arm.’
De religieuze achtergrond komt onder meer tot uitdrukking in de titels van zijn bundels. Zijn tweede bundel heet De gouden man en refereert aan Boeddha: ‘Dat mystieke heeft er bij mij altijd in gezeten.’ De derde bundel van Eijkelboom heet De wimpers van de dageraad, naar het Boek Job. En het verzameld werk van Eijkelboom, dat tegelijk met Heden voelen mijn voeten zich goed is verschenen, heet Tot zover. ‘Dat is een herinnering aan mijn ouderlijk huis. Mijn ouders waren lid van de NRCR. Toen zij 25 jaar lid waren kregen zij als geschenk een bladwijzer om in de Bijbel te leggen. Op die bladwijzer stond “Tot zover”. Die woorden heb ik nu als titel in beslag genomen.’
Jan Eijkelboom groeide op in Dordrecht. Als kerkelijk gezin kregen de kinderen van huis uit wel muziek mee: zijn ouders zongen in het kerkkoor, thuis stond een harmonium. Literatuur was niet vanzelfsprekend. ‘Mijn moeder las streekromans uit de Christelijke Bibliotheek. Mijn vader bezat twee boeken: de Institutie van Calvijn, en Karikaturen van Colijn. Colijn was zijn grote voorman. Mijn vader was ook lid van de Anti-Revolutionaire Partij.’ Omdat het gymnasium in Dordrecht niet christelijk was, ging Eijkelboom naar het Marnix Gymnasium in Rotterdam, waar hij met de literatuur kennis maakte. ‘In die tijd las ik alles wat ik kon vinden. Mijn huiswerk deed ik in de trein; thuis las ik.’
In 1944 deed Eijkelboom eindexamen. In 1945 meldde hij zich aan als oorlogsvrijwilliger, en werd uitgezonden naar Indonesië. ‘Het was de Bersiap-tijd, waarin de stoottroepen de rampok-partijen hebben beëindigd. Ik zat in het Regiment Prinses Irene; ik had een afdeling pantserwagens die konvooien moesten begeleiden.’
In de vijf jaar dat hij in Indonesië moest vechten heeft Eijkelboom niets gelezen. Terug op het troepenschip kreeg hij het Schotste tijdschrift Argosy in handen, waarin een gedicht van John Donne stond. ‘Weer in Amsterdam heb ik meteen alles van Donne gekocht. En vertaald. Het was mijn eerste vertaling. Tien liefdesgedichten en drie preken heette het. Gelukkig was ik me er toen niet van bewust dat Constantijn Huygens ook Donne had vertaald, anders had ik er niet aan durven beginnen.’
Eijkelboom studeerde politicologie, werkte voor Vrij Nederland, was een jaar of wat persvoorlichter in Dordrecht, ging voor het Vrije Volk werken, en intussen werkte hij aan vertalingen. Tot hij in 1980 als dichter debuteerde. De laatste jaren wijdt hij zich volledig aan het dichten en vertalen.
Hij heeft een werkplaats in Pictura, een Dordts tekengenootschap. ‘Cees Buddingh’ heeft daar ook een werkplaats gehad. Er is een tentoonstellingsruimte, er zijn ateliers, en ik zit daar te dichten en te vertalen.
J. Eijkelboom. Foto: Tineke de Lange
Jan Eijkelboom is Stadsdichter van Dordrecht en heeft in die hoedanigheid ook al veel voor openbare ruimtes gedaan. Zo staat op een blinde muur in het nieuwe hoofdbureau van politie te lezen: ‘U staat nu met uw rug/ naar waar je nooit op uitgekeken raakt: een Hollands stadsgezicht/ dat hier voornamelijk/ uit water en uit waakzaamheid bestaat.’ Ook heeft hij voor een chique Dordste leerhandel een spreuk bedacht die daar op de vloer prijkt: ‘De leer van het verleden is/ dat er steeds een heden is.’ En heeft hij het verzoek gekregen van de Dordste marktkooplui om een gedicht te schrijven ter gelegenheid van het verplaatsten van de markt. ‘Op deze manier kan ik aan een heel ander publiek laten zien hoe poëzie functioneert. Ik wil er geen rijmelarij van maken, maar ze verwachten ongetwijfeld wel dat het rijmt. Zo word je steeds ingeschakeld en dat vind ik hartstikke leuk. Het geeft je het idee dat je ergens toe dient, ook al schrijf je poëzie.’
‘Het zou aardig zijn als mijn poëzie wat meer gelezen werd. Maar dat ligt niet in onze tijd en cultuur besloten. Hier tegenover mij wonen vluchtelingen uit Afghanistan met het Perzisch als voertaal. De man van dat gezin heeft gehoord dat ik dichter ben en sedertdien maakt hij altijd een buiging voor me als we elkaar tegenkomen; in zijn land is een dichter een heel belangrijk persoon. Dat hoeft nou ook weer niet voor mij, maar wat meer appreciatie zou leuk zijn.’
J. Eijkelboom, Heden voelen mijn voeten zich goed, De Arbeiderspers, €14,95 ISBN 90 295 15 260
J. Eijkelboom, Tot zover; de meeste gedichten, De Arbeiderspers, €15,95; ISBN 90 295 15 228