poezieclub
Het schijnt verleden week te Amersfoort
Peter de Bruijn en Fabian Stolk
Dinsdag 5 februari 2002 Sober berichtje in de NRC over het eerste nummer van Awater. Meteen al een spectaculaire primeur: ongepubliceerde gedichten van Gerrit Achterberg. De bezorger van de onlangs verschenen historisch-kritische editie van Achterbergs werk, Peter de Bruijn, heeft destijds alles op alles gezet om alles van Achterberg te achterhalen. Maar hij weet ook dat het altijd mogelijk is dat er uit onverwachte hoek iets opduikt: privé-personen zijn net als hun ‘archieven’ nu eenmaal moeilijk systematisch naspeurbaar. Dat er dus eens een onbekend handschrift boven water komt, vooruit, maar twee nieuwe gedichten?! Een snelle blik op de teksten is genoeg om te zien dat ze ‘op en top’ Achterberg zijn. En dat het gaat om de middelbare Achterberg, die van vóór de sonnetten, en van ná het romantische idioom van Afvaart, gezien die typische woorden als levensresidu, vibreert, teller en noemer. Ook de titel van het tweede gedicht, Droomijs, past in een rijtje van Achterbergtitels: Droomballade, Droomgebruik, Droomgericht, Droomlot en Droomschuim.
Alhoewel, Droomijs?? Dat klinkt wel heel erg als ‘roomijs’. Niets voor Achterberg, zeker niet als zo'n ironie niet beoogd is. Bij herlezing blijven de ogen ook op andere plaatsen steken: vertikkende seconde? mateloze eeuwigheid?? Gevoel dat er iets niet in de haak is: het is steeds net te veel of net te weinig à la Achterberg. Wat staat er eigenlijk in de redactionele toelichting? ‘In een onlangs bij het ontruimen van een Amersfoortse woning aangetroffen doos met brieven, allemaal gericht aan Laurentien van E.-’ ...Laurentien van E.? Geen bekende naam in de biografie van Achterberg, tenzij het een tot dusver spoorloos familielid van Achterbergs betreurde hospita Roel van Es zou zijn. De familie wenst ‘anoniem te blijven’...
Collega-onderzoeker Fabian Stolk krijgt de gedichten zonder commentaar voorgelegd, met de neutraal bedoelde vraag: wat denk jij? Hij komt al snel tot dezelfde conclusie: geen Achterberggedichten. ‘Alleen al zo'n regel als De lucht die naar u openstaat / slaat mij als deur in het gelaat: veel te luimig voor Achterberg. En dan die rare Gossaert-achtige tussengevoegde bepalingen in Deling: en ook mij, herbruikt, ontvliedt, II en ik, ondode, wordt herboren, die passen niet bij Achterberg.’
Vervolgens vliegen de argumenten over en weer. Alle hebben ze de vorm: het zouden, grof gezien, Achterberg-gedichten kunnen zijn, maar als je dan kijkt naar..., en dan volgt er een volstrekt on-achterbergiaans aspect. Een ‘Tussen kunst en kitsch’-gevoel maakt zich van ons meester, maar het is lastig dat we niet beschikken over de te beoordelen objecten zelf, de handschriften. We moeten afgaan op een transcriptie (de tekst zoals die door de redactie in Awater is afgedrukt) en het is de vraag hoe getrouw die het origineel spiegelt. Een knoeperd van een spelfout in Deling (en ik, ondode, wordt met dt!) doet het ergste vrezen. Opvallend is ook dat de teksten in de nieuwe spelling geschreven zijn: een vorm als vissenmonden (Droomijs, r. 15) is geheel conform de spellingwijziging van 1995. En waar is de naamvals-n waar Achterberg zo zeer verzot op was? Het redactionele ‘certificaat van echtheid’ helpt ons niet verder: daarin staat alleen dat de gedichten afkomstig zijn uit ‘een briefje’ (gedateerd? handgeschreven? getypt?) en opgedragen zijn aan een zekere ‘J.K.’ Ook deze initialen zeggen ons niets, ook niet na raadpleging van de biografie en brievenuitgaven.
Hoezeer ook de vermelde vaagheden ons vermoeden van mystificatie aanwakkeren tot een vuur van argwaan, het bericht bevat geen aperte onmogelijkheden. Het is niet onmogelijk dat een van redactieleden ooit op een of andere wijze in het bezit is geraakt van een briefje en gedichten van Achterberg, zoals het ook niet onmogelijk is dat een hoogbejaarde tante jarenlang op een doos met brieven heeft gezeten op haar Amersfoortse schatzolder. Blijft de vraag waarom Achterberg de twee gedichten nooit zelf zou hebben gepubliceerd. Ze vertonen noch het karakter van onrijp (jeugd)werk noch dat van nagelaten (onvoltooid) werk, noch zijn ze biografisch te beladen om daarin een reden tot achterhouden te vermoeden. Afgezien van deze categorieën publiceerde Achterberg in de regel alle gedichten die hij schreef, al was het maar omdat zijn poëzie gedurende een lange periode zijn enige inkomstenbron was. En als hij gedichten aan derden stuurde (wat inderdaad niet uitzonderlijk was), dan behield hij zelf een afschrift, juist met het oog op mogelijke publicatie. Of hij vroeg het handschrift terug. Of hij vroeg om het te vernietigen, onder het bekende motto ‘Wat niet goed is, is niet geschreven’. Niets van dat alles is blijkens het begeleidende tekstje het geval, en dat maakt de casus-Laurentien van E. uniek, dus onwaarschijnlijk, maar niet onmogelijk.
Na een paar uurtjes puzzelen hebben we twee A4tjes tekst. Stellige titel: ‘Opgedoken onbekende gedichten zijn vals’, uitdagend slot: ‘Het bewijs van het tegendeel wordt wat ons betreft alleen geleverd als de familie van Laurentien van E. met de originele handschriften op de proppen komt.’ Keihard bewijs hebben we niet, want een oeuvre als dat van Achterberg is geen monoliet. Dichters - Hélène Swarth uitgezonderd - worden beter en vinden hun stem, of ze maken anderszins transformaties door. Zo ook Achterberg. Zelfs het tellen van sonnetten en nietsonnetten vóór en ná 1946 levert een diffuser beeld op dan we hadden verwacht op grond van wat zo'n beetje de ‘Eerste wet van de Achterbergistiek’ heet te zijn. Fascinerende leesstrategie: wat is nou eigenlijk ‘typisch’ Achterberg? Ook in de Verzamelde gedichten zijn immers wel passages te vinden die ‘duister’ te noemen zijn, of zelfs ‘gewrongen’. Het blijft een vorm van kansberekenen.
Vrijdag 8 februari 2002 Pieter Boskma, redacteur van Awater, gaat niet in op onze argumenten, al wil hij wel toegeven ‘dat de gedichten wat afwijkend zijn’. Dat geeft moed. Nog beter: ‘Handschriften heeft hij ook niet gezien: hij kreeg van de familie van E. de gedichten opgestuurd in typoscript. Ook het briefje van Achterberg was getypt en ongedateerd.’ Kijk, nu wordt het wel interessant om het over de datering te hebben: in de jaren veertig had Achterberg de gewoonte om zijn brieven met de hand te schrijven, en een persoonlijke geste om iemand een ongepubliceerd gedicht te sturen (nota bene met opdracht) deed hij - ook in latere jaren nog - zeker liever met een eigenhandig handgebaar dan door middel van een schrijfmachine.
Woensdag 13 februari 2002 Triomf! Boskma heeft toegegeven dat hij de gedichten heeft geschreven, zo meldt redacteur Ron Rijghard van de NRC ons. Opluchting, dat wel, hoe zeker wij uiteindelijk ook van onze zaak waren. ‘Boskma schreef “Achterberg”-gedichten’, kopt de NRC. Rijghard noemt de vervalsing ‘een klassiek geval van literaire misleiding’, gezien de ‘argeloze reacties in de kranten’. Terwijl de fake er duidelijk van zou hebben afgedropen: ‘En hoe bestaat het: de “familie” stuurde de gedichten op aan het nog niet bestaande Awater. Het was, zoals de redactie beaamt, “te mooi om waar te zijn”.’ Ho ho, dat is gebazel achteraf, meneer Rijghard. In de redactionele tekst in Awater staat niets van dat alles. Ook Boskma bagatelliseert de kwestie achteraf. ‘De namaak lag er eerder te dik op, want ik had met opzet enkele ongerijmdheden toegelaten.’ De vervalser is niettemin tevreden over het resultaat: ‘Het zijn uiteindelijk mooie gedichten geworden en daar gaat het toch om in de poëzie.’ Inderdaad, daar gaat het om. Ook wij hadden al nadrukkelijk gesignaleerd dat de gedichten hier en daar regels bevatten waarvoor Achterberg zich niet zou hoeven schamen. Ik volg uw verzwegen spoor / tussen woord en wijzer door, ‘dat is af’, om met de dichter te spreken. Maar daartegenover staan dan weer onhandigheden als de tweede regel van Deling: Een fluistering. Ons beider? ‘Het luistert allemaal heel erg nauw,’ zei Achterberg ooit. Hij zou een regel als waar teller door de noemer gonst (Deling) volgens ons niet uit zijn pen hebben kunnen krijgen, alleen al vanwege dat ene bepaalde lidwoord. Wel dit: De cijfers lopen door. Som overvliest / verschil. Teller en noemer
stromen // tegen elkander in.
Over smaak valt te twisten, over humor ook: ‘Het begon als een hommage en het is uitgelopen op een geslaagde grap.’ Zo denkt Boskma erover. Maar volgens ons heeft de ‘grap’ net wat te kort geduurd om als klassiek geval van literaire misleiding te worden geboekstaafd. ‘De wetenschappers Stolk en De Bruijn zetten hun voorgenomen publicatie over de vervalsingen in het Jaarboek Gerrit Achterberg gewoon door’, besluit het NRC-bericht. Jazeker, want voor ons zat de lol van het hele geval nu juist in de vraag hoe en op grond waarvan je aannemelijk maakt dat gedichten, hoe achterbergiaans ook, geen ‘echte Achterbergjes’ zijn. Het verdere gekrakeel in de kranten gaat grotendeels aan ons en Achterberg voorbij. Het schijnt verleden week te Amersfoort. / Een middag voor een ander; van opzij. / De zakenlui. Gewinkel zonder mij. / Het zet zich binnen stadsgezichten voort.
Peter de Bruijn is verbonden aan het Constantijn Huygens Instituut te Den Haag en bezorgde de historisch-kritische uitgave van Achterbergs Gedichten, waarop hij in 2000 promoveerde. Fabian Stolk is docent-onderzoeker Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit Utrecht en promoveerde in 1999 op Een kwestie van belichting, een genetisch-interpretatieve studie over Achterbergs Spel van de wilde jacht. Beiden zijn redacteur van het Jaarboek Gerrit Achterberg.