Wat bezielt
Door Thomas Möhlmann
‘Ik heb me heel lang in mijn eentje beziggehouden met poëzie, maar ik vind het wel prettig om daar ook met anderen over te praten. De poëzieboekwinkel is een onderdeel van Perdu, een stichting die ook boeken uitgeeft en literaire programma's organiseert. Het is een bijzondere plek, waar ook aandacht is voor de meer weerbarstige literatuur.
Probeer je als boekhandelaar en met die werkgroepen juist dat type poëzie aan de man te brengen?
‘Wat ik mooi vind aan onze boekhandel, is dat hij niet echt op winst gericht is. Daardoor kun je werk op de plank houden dat in de meeste andere winkels al snel weer plaats moet maken voor meer actuele uitgaven. Sommige bundels kunnen in alle rust blijven wachten op de echte liefhebber, waarvan je het dan ook echt prettig vindt dat die ermee naar huis gaat. Dan heeft zo'n boek een goede plek gevonden.’
Eigenlijk ben je dus een soort koppelaarster van de poëzie...
‘Ja. Van sommige boeken vind ik het wel jammer dat ze verdwijnen, maar dan weet je dat iemand die dat graag wil hebben... Er zijn een paar vaste bezoekers die af en toe eens langskomen om de lekkernijen eruit te halen. Dat vind ik het mooie aan die winkel, dat het echt een winkel is voor mensen met een neus voor iets bijzonders. En je raakt natuurlijk ook vaak in gesprek met elkaar. Als iemand bijvoorbeeld iets van Paul Celan koopt, dan ben ik al gauw geneigd om over mijn middagen te praten.’
Het uitgangspunt van die werkgroepen is: ‘Waartoe dichters...?’ Hoe selecteer je die dichters?
‘Ik organiseer mijn middagen samen met Heleen Eggelte. De dichters die wij uitkiezen, zijn allemaal dichters die nadenken over waarom ze dichten. Bij elk van hen wordt het duidelijk waarom ze zo veel aandacht aan hun taal besteden. Ze zetten zich af tegen de gangbare manier van denken, van kijken naar de dingen, en proberen die door middel van hun poëzie te doorbreken.’
Onder deze dichters bevinden zich Nelly Sachs, Wallace Stevens en Paul Celan. Wie lees je zelf het liefst?
‘Hölderlin, dat is mijn grote liefde. Hij is nog niet aan bod gekomen, maar als het aan mij ligt, gaan alle middagen van het volgende seizoen over zijn werk. Hij schrijft prachtige gedichten waarin niet alleen zijn denkproces tot uiting komt, maar ook theoretische werken.’
‘Bepaalde gedichten ontregelen je eigen perspectief. De macht der gewoonte wordt doorbroken. Dat doet Celan ook. Die laat het ene woord tegenstrijdig zijn met het volgende woord, om de betekenis ervan ongedaan te maken. Maar hij voegt ze wel zo samen, dat ze toch iets oproepen. Dat is geen nieuwe betekenis, maar iets dat aan de betekenis ontsnapt. Dat is nu juist het raadsel van de poëzie, dat het dàt kan doen.’
‘Je ziet bij zowel Celan als Hölderlin dat ze steeds maar zichzelf verbeteren: ze zeggen iets, stellen dat weer bij, stellen vervolgens dat weer bij, steeds verder, zich steeds verzettend tegen een te eenduidige zegging of lezing.
‘Onze vraagstelling “Waartoe dichters...?” is een vraag die Hölderlin zich letterlijk stelt, in een tijd waarin de ratio overheerst. Wat is de plaats van de dichter nog, van wie het denken - het dichterlijk denken - zich grotendeels aan het rationele denken onttrekt?’ Heel even aarzelt ze, waarna ze zich van onze gesprekstafel verwijdert. Na enige tijd klinkt uit een luidspreker de stem van Paul Celan, die zijn gedicht ‘Tübingen, Jänner’ voordraagt.
Als hij is uitgesproken, licht ze toe: ‘Wat ik er erg mooi aan vind, is het stamelende, het zoekende groeien van de zinnen. Het is een hommage aan Hölderlin, die in Tübingen zat, toen hij waanzinnig geworden was. Hij kon in die tijd alleen nog maar lallen, de taal voldeed niet meer en er bleef niets anders over. Dat “Pallaksch, Pallaksch” drukt het probleem uit van de taal die niet meer voldoet, én getuigt van het zoeken naar nieuwe mogelijkheden om je dan nog uit te drukken. Ik denk dat Celan ook naar zulk soort woorden zoekt, die niet een eenduidige betekenis hebben, maar eerder teken zijn van iets. Poëzie die ik belangrijk vind, blijft zoeken en kost daarom ook voor de lezer enige moeite. Het is geen poëzie die zich gemakkelijk laat consumeren, maar behoort - in de woorden van Chris Keulemans, de oprichter van Perdu - tot “de literatuur van de meeste weerstand”.’
Stichting Perdu, Kloveniersburgwal 86, Amsterdam.
Tübingen, jänner
schwimmende Hölderlintürme, möwen-
Besuche ertrunkener Schreiner bei
käme ein Mensch zur Welt, heute, mit
(‘Pallaksch. Pallaksch.’)
Uit: Paul Celan, Gedichte. Uitgeverij Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main 1975.
Tübingen, januari
drijvende Hölderlintorens, door
Verdronken schrijnwerkers
kwam er een mens ter wereld, nu, met
slechts lallen en lallen,
(‘Pallaksch. Pallaksch.’)
Uit: Paul Celan, De niemandsroos. Vertaling Ton Naaijkens. Uitgeverij Picaron Editions, Amsterdam 1991.