M. Vasalis
Regressie in de supermarkt, bij de kassa
Diep uit mijn jeugd, waarover nooit een doodsbericht
gekomen is, maar die is zoekgeraakt, vermist
komt dit gevoel: ik zou haar brede rug willen omhelzen,
haar stevige, onopgesmukte hand, nu op mijn hoofd
of in mijn nek af willen smeken -
en in een vlaag van onbeheerste en jaloerse pijn
begeer ik heftig weer als een kindje in haar
zo hoog gevulde, met overleg gepakte, kalm bestuurde
hemelse boodschappenwagentje te zijn.
Uit: M. Vasalis, De oude kustlijn. G.A. van Oorschot, Amsterdam 2002.
Door Menno Wigman
Ik wilde beginnen met een citaat, maar ik was te moe om het op te zoeken. Misschien ook was ik wat moe van mezelf, van mijn hoofd waar, meestal op niets af, allerlei fraaie en domme dichtregels om aandacht lopen te zeuren.
Domme dichtregels! Die had ik de laatste tijd net iets te veel gehoord. Zo had ik drie dagen achtereen in drie verschillende steden voorgelezen en naar zo'n achttien bekende en onbekende dichters geluisterd, allemaal even ijdel als ik. Terwijl woorden als water, wind, tijd, afscheid, vlinder en God me om de oren vlogen, raakte ik gaandeweg immuun voor welke poëtische uiting dan ook.
Eenmaal thuis besloot ik een week lang geen poëzie meer tot me te nemen. Zoals Slauerhoff tegen het einde van zijn leven verzuchtte; ‘Ik wou dat ik nooit een gedicht had gezien.’ Maar zonder dat ik er erg in had greep mijn hand naar De oude kustlijn, de bundel nagelaten gedichten van M. Vasalis. Daarin staan, tot mijn teleurstelling, maar weinig gedichten die het bij haar oude werk halen, sterker nog: de gedichten zijn doorgaans zo flets en waterig dat het raadsel van Vasalis' bijna vijftig jaar lange zwijgen in één klap lijkt opgelost.
Het ging eenvoudigweg niet meer. Toch stuit ik tussen al die dichterlijke schetsjes over moeders en kinderen hier en daar op een gedicht dat de brille van haar oude werk benadert. En soms word ik getroffen door een wonderlijke titel, zoals ‘Rebus in de bus’ of ‘Regressie in de supermarkt, bij de kassa’. Juist die supermarkt - een bij uitstek onpoëtisch woord - pakte me.
Het sterkst zijn natuurlijk de openingsregels: ‘Diep uit mijn jeugd, waarover nooit een doodsbericht / gekomen is, maar die is zoekgeraakt, vermist / komt dit gevoel (...)’. Door de jeugd hier op te voeren als een persoon, als iemand over wie nooit een officieel overlijdensbericht verschenen is, lijkt de afstand tot vroeger oneindig ver - al kan het verleden, als ieder vermist persoon, natuurlijk elk moment weer opduiken.
Na die fraaie openingsregels gaat het al snel mis. Niet alleen dat wormstekige rijmpaar ‘pijn-zijn’ stoort, ook die machteloze stoet bijvoeglijke naamwoorden. Uiteindelijk zegt de dichteres ons niet veel meer dan dat haar, staand voor de kassa, soms het verlangen overvalt weer als een kindje in iemands ‘hemelse boodschappenwagentje’ te worden gekoesterd.
Een gedachte. Meer niet. Alsof er na het schrijven nog snel even boodschappen gedaan moesten worden.
Ook in Leonard Nolens' ‘Vermoeidheid’ is sprake van ‘regressie’. Moe van het ‘tafelen en oorlog voeren met elkaar’ wordt hier naar kinderstemmen verlangd, naar hoge hagen en boomhutten, oftewel naar de tijd dat ‘wij, de grote mensen’ nog geen grote mensen waren.
Waarom klinkt Nolens zoveel overtuigender dan Vasalis? Ongetwijfeld omdat hij in die samenzweerderige wij-vorm spreekt. Maar ook door de bezwerende herhalingen en gedragen klanken waarmee de vermoeienis haast iets fysieks krijgt. Zo stroef en eenduidig als Vasalis haar heimwee naar vroeger verwoordt, zo gul en soepel bezweert Nolens de onlust van ‘de grote mensen’. Elk woord doet er toe. Elke strofe vraagt erom uit het hoofd geleerd te worden. Eindelijk een gedicht dat mij begrijpt.