Lauwerkrans en vrouwen
Rob Schouten
‘Geniet van schoone strophen, / Maar schuw het leeg gezelschap van hun dichters’, schreef Slauerhoff die het weten kon. Weliswaar is en vooral was er in de literatuur met regelmaat sprake van zoiets als een dichtershart of zelfs een dichtersziel, maar waar vinden we dat moois buiten de geschreven regels eigenlijk?
Toegegeven, een slecht karakter levert niet vanzelf prachtige poëzie op maar andersom is een goed en kuis karakter voor een dichter beslist geen voordeel. Het beste is waarschijnlijk geen karakter. De Poolse schrijver Taddeus Konwicki wist: ‘Karakter is gebrek aan twijfel, dat heb je als je hardnekkig aan je voornemens vasthoudt, al zijn ze nog zo zinloos; karakter is gebrek aan fantasie en aangeboren botheid, karakter is het ongeluk van de mensheid.’
Morele hoogstandjes of het zoeken naar vlekkeloze harmonie leiden dan ook steevast tot hopeloos gekwetter, getuige de hele domineespoëzie van de negentiende eeuw. ‘Kwam maar geen wanklank af en aan / Dat zangstuk ons bederven’, verzuchtte J.P. Hasebroek, die er niet veel van begreep. En al helemaal niet dat sinds Dante de hel oneindig veel aantrekkelijker is dan het paradijs. Waarschijnlijk meende hij het nog ook, de dominee. Liegen, de eigen schaamteloosheid verhullen, levert daarentegen heel wat betere dichters op. De Duitsers weten het al eeuwen. De dichter gaat eigenlijk voor ‘Lorbeer’ en ‘Frauen’. Hij droomt ervan popster te zijn, met groupies om zich heen. Hij is een kneus wie het imponeergedrag in de gymnastiekzaal slecht afgaat en die het maar eens op deze manier probeert.
Dichtersbiografieën lichten het raadsel op en wel voor alle gezindten. Neem die van Hans Lodeizen. Mooie, kuise regels schreef-ie: ‘Dat ik op je wacht / als een bloem van vertrouwen’, maar wie de toegesprokene, de veertienjarige Julio Torres, in Gerard Bes' biografie identificeert begrijpt dat de dichter het eigenlijk had over ‘iedere dag seks’. Of W.H. Auden, groot dichter en halverwege nog bekeerd tot het christendom bovendien, maar lees over zijn leven bij Richard Davenport-Hines en je ziet hoe hij zijn dagen vulde met het neuken van mannen en vrouwen. John Berryman was eveneens op de hoogte, een onhandige vriend die niet wist waar hij tijdens het dansen met zijn erectie heen moest raadde hij aan: ‘Je moet 'm er juist tegenaan houden. Als zij van je wegdraait is 't haar eigen schuld en is het toch een trut. Doet ze het niet, beste jongen, zorg dan dat je haar naam en telefoonnummer te pakken krijgt.’
Ook Gerrit Achterberg had het regelmatig te kwaad. Je kunt zelfs het hele verbod van de Merlijn-kritici om bij zijn ‘gestorven geliefde’ te denken aan de vermoorde hospita, beschouwen als een schaamlapje voor 's mans libido. In Hazeu's biografie lezen we hoe de dichter zijn meisje met onbeheerste driften en zelfmoordneigingen bestookte. Bijpassende woorden: ‘Gij stondt met een hoog hopen / tegen mij aan. Ik was het zelf die stond / tegen uw hopen aan.’ Ja ja. Moraal (nou ja, een beetje dan): wantrouw de dichter als hij sublimeert.