Ida Gerhardt (1905-1997) debuteerde in 1940 met de bundel Kosmos, daarna verschenen nog 16 bundels van haar hand. In 1979 kreeg ze zowel de P.C. Hooftprijs, als de Prijs voor het Meesterschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Haar Verzamelde gedichten werden in 1999 uitgegeven. De gedichten op deze pagina zijn nog niet eerder in druk verschenen.
Timaeus
Timaeus naar wie Plato
zijn dialoog genoemd heeft,
Timaeus was uit Locris.
Locris, ik kan dat woord
niet in mijzelve zeggen,
of ik ben in een bergdal,
waar schaduw is en stilte.
De mensen zijn er zwijgzaam,
alleen de beek blijft spreken.
Locris - blauw gaat de rook op
waar in de kring der vrienden,
vergrijsden en epheben,
het avondmaal bereid wordt.
Waar soms ik word genodigd.
Sneeuw
Wij hebben niets meer dan het witte blad van noode,
waar - zooals zuiver sneeuwen op de aarde dwaalt
de overluchtsche vlucht van de gedachte daalt,
door ééne wenk der wimpers tot dit uur ontboden.
Wij waagden éénmaal ons, het overvele ontvloden,
in 't hart der stilte, wit van een volstrekt gemis.
Waar aanvang nam wat thans dit levend sneeuwen is,
hebben wij niets meer dan het witte blad van noode.
On ardaune
Het is hier zó stil om de boerderijen
dat wij het kindje konden horen schreien
dat in de nacht ter wereld werd gebracht,
vroeger dan het verwacht werd op de hoeve.
En het geschiedde in diezelfde nacht
dat in het veld een lammetje werd geboren.
Eerst riep het moederschaap. Toen was te horen
van het geworpen lam de klacht, het droeve
ijle geblaat, als van een kind het vragen
de nanacht lang, terwijl wij wakker lagen
en luisterden naar deze eenzaamheid:
het naakt geborene dat bitter schreit.
[Mijn vader heeft - hij is nu tachtig jaar]
Mijn vader heeft - hij is nu tachtig jaar -
de eerste blauwe ereprijs gevonden.
Zijn dagen schrijven met de zon hun ronde;
begin en einde vloeien in elkaar.
Hij vroeg voor het eerst nìet of ik mee wou gaan.
Hij krijgt dat tijdeloze in zijn kijken
van wie al naar het àndere land ontwijken.
Hij zei alleen: ‘ik weet ze wel te staan.’
Vanavond zat hij, telkens weer, te staren
naar het tuiltje dat hij gaaf had meegebracht.
Ik ben zijn kind, en heb al grijze haren.
- Wat heeft hij op die wandeling gedacht?
(ca 1950)
[Wat ik met ogen heb aanschouwd]
Wat ik met ogen heb aanschouwd
nòg bid ik dat ik het vertaal,
hoè schamel ook, hoe arm en oud.
O licht, behaal de zegepraal!
Verspreid door Awater staat ‘Portefeuille’, een rubriek met nieuwe, ongepubliceerde gedichten. In dit nummer vindt u naast werk van Ida Gerhardt gedichten van Gerrit Achterberg, Arjen Duinker en Neeltje Maria Min.