Portretstudie
Slap; soepel zijn de ranke lijnen van het slanke lijf. Slap, altijd ontspannen de trekken van haar mooi en slank gelaat. Groot en mooi en blauw zijn de glanzende oogen (ik denk niet dat ze cocaïne gebruikt); maar slaperig als ze omlaag ziet. Mooi en rood en vol is de mond in het smal gezicht; maar moe, - neen moe niet; vermoeid niet -: krachteloos zijn de mondhoeken weerzijds die mollige lippen.
Sierlijk is het beweeg in de ranke rijzigheid van dat lichaam; sierlijk, passieloos. Rijzig is dat fijne lijf; niet door fierheid; maar door uitgroei, als de stengels van een kamerplant die te ver van het raam staat.
Fijn zijn de tinten van de lange mantel (gris-perle) en de hooge toque (van een eedel zwart), kreeatie, geïnspiereerd op Achnaton's achterhoofd; eeven ooverschetterd beide door een enkel kraagstrookje van roode gewaagheid.
Fijn zijn de lijnen van de mantelsnit, door de glijdende vormen van het weeke vleesch tot leeven gewekt. De dunne marmerglanzige hals draagt het slanke hoofd als een te ranke stengel haar bloem.
Ik zou deeze prille (niet meer groene) vrouw als de mijne begeeren zoo ik het éénigszins moogelijk achtte haar tot een krachtiger leeven te wekken.
Al heeft ze weinig acht op mij geslagen, ze heeft toch wel bemerkt dat ik herhaaldelijk naar haar keek. Ze is heen gegaan met die geheimzinnige lach waarachter vrouwen de weetenschap denken te verbergen, dat ze bekoorlijk zijn; teevens bedoeld als een verlokking te meer.
W.N. Dinger.