Man en paard
Jacob Terwee stond op wacht.
Hij stond op wacht voor de villa van den fabrikant Heemstra, terwijl zijn makkers bezig waren het huis leeg te halen. Hij hield niet van op wacht staan, maar hij was er nu eenmaal voor aangewezen omdat hij nog zoo kort in het vak was. Op wacht staan had iets afmattends voor den geest, als er iets gebeurde, was het niet in orde, als er niets gebeurde, moèst er iets niet in orde zijn, dat was duidelijk. Hij was liever actief, het was ongevaarlijker, gaf meer voldoening, ongevaarlijker voor jezelf, je rust. Beter in beweging, bezig te zijn dan stil te moeten staan, terwijl het misschien niet eens zoo op prijs werd gesteld. Maar over zulke dingen mocht men eigenlijk niet denken, wanneer men op wacht stond. Dat verminderde de waakzaamheid en maakte je al minder goed in staat om juist te handelen, wanneer er onraad was.
Jacob stond met zijn gezicht van de villa af, dichtbij het zijhek van den tuin. Het zijhek lag bij den straatweg. Achter het hek was het weiland. In het weiland graasden eenige paarden. Paarden zijn onaangename beesten voor iemand die op wacht staat. Jacob herinnerde zich een verhaaltje van een man die eens achter een zoogenaamd losloopend paard verscholen een vijandelijke wachtpost beslopen had. Eén van zijn paarden kwam nu vlak bij het zijhek met zijn kop boven de sloot staan; hij had wel eens gezien dat koeien dat deden maar van paarden had hij het zelfs nog nooit gehoord. Het was alsof het dier de menschen wilde wijzen dat hij hier stond. In gewone omstandigheden stond een paard niet met zijn kop boven een sloot. Misschien rook hij een mensch? Jacob voelde dat hij zijn gedachten een anderen loop moest geven. Hij zou nu eens gaan denken, prettig rustig denken en toch uitkijken. Maar eerst wilde hij eens kijken of er niet iemand achter het beest verborgen was, hij was tegenover zijn makkers niet verantwoord, wanneer hij dat niet deed. Voorzichtig deed hij een paar passen over het zijpad, maar plotseling draaide het paard zich een