Avontuur. Jaargang 1
(1928)– [tijdschrift] Avontuur– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Eerste scène(Bles en de Baron komen binnen. Voor de deur eenige plichtplegingen. Beiden spreken op koel-beleefden, bijna sarcastischen toon)
Bl:
Na U.
A:
Pardon, na u.
Bl:
Neemt u mij niet kwalijk, U als gastheer...
A:
Pardon, u als gast...
Bl:
Welnu, zooals u wilt.
A:
Gaat u zitten. (Wijst een stoel aan.)
Bl:
Dank u.
A:
Wilt u niets gebruiken?
Bl:
Heel vriendelijk. Dank u.
A:
Zooals u wilt. (Even zwijgen.)
Bl:
Ik moet U zeggen, U heeft werkelijk een mooi landgoed.
A:
Ik ben het met U eens.
Bl:
Maar...
A:
Ja zeker, natuurlijk. Maar.
Bl:
U weet, Baron, ik ben uw eenige schuldeischer.
A:
Ahha, is dat uw maar?
Bl:
Neen, dat wil ik niet zeggen.
A:
Goed, goed, wat denkt U te doen? | |
[pagina 25]
| |
Bl:
Een accoord met U sluiten. Ik heb Uw bezittingen nu gezien. Het landgoed is mooi, maar Uw schulden zijn groot. Ik schat de waarde van Uw bezit ongeveer even hoog als Uw passief. Bij faillissement zou het natuurlijk maar de helft opbrengen.
A:
U bedoelt?
Bl:
Ik zou U willen voorstellen gelijk over te steken. Anders...
A:
Laat u mij failliet verklaren.
Bl:
U heeft het begrepen.
A:
Maar dan zou U met de helft van Uw vordering genoegen moeten nemen.
Bl:
Verstandig is het niet, oppervlakkig beschouwd, dat moet ik toegeven. Maar om succes te hebben moet men zoo nu en dan wel van den gewonen weg afwijken.
A:
U bedoelt, de wegen van een groothandelaar kunnen niet dezelfde zijn als die van een straatventer? Een zekere beroepstrots dus?
Bl:
U kunt het zoo noemen. Maar laten we bij de zaak blijven. Ik wil U wel in vertrouwen mededeelen dat wanneer U weigert mijn voorstel aan te nemen, ik andere middelen zou kunnen vinden om zonder bijzondere moeite het landgoed in mijn bezit te doen overgaan.
A:
U neemt mij misschien niet kwalijk als ik in deze hoogere zaken-tactiek niet heelemaal thuis ben. U kunt gerust duidelijker spreken. Ik zal ongetwijfeld niet in staat zijn tegenmaatregelen te nemen.
Bl:
Wel, wanneer U niet op mijn accoord in mocht gaan zal er faillissement volgen, daarna verkooping, en ik zou kunnen zorgen dat ik de eenige kooper ben.
A:
Hoe dat?
Bl:
Ten eerste, doordat het landgoed inderdaad niet meer waard is dan het bedrag van de schulden en ik desnoods tot dat bedrag zou kunnen bieden; ten tweede, door mijn relaties. Ik veronderstel dat u de macht van dit laatste niet onderschat.
A:
O neen, maakt u zich daarover niet bezorgd. Ik ben dus als ik goed begrijp volkomen aan U overgeleverd. | |
[pagina 26]
| |
Bl:
U schijnt toch wel eenig zakeninzicht te hebben. Het is alleen jammer dat het zoo laat komt.
A:
Mag ik U beleefd verzoeken geen ongevraagde critiek op mijn handelingen te geven?
Bl:
Geachte Baron, het was mijn bedoeling niet U te kwetsen.
A:
Ik ben U zeer verplicht voor Uw goede bedoelingen. Ik zal dus dit accoord, dat geen accoord is, moeten aannemen.
Bl:
Ik vrees er voor.
A:
En als ik het niet doe?
Bl:
U weet de gevolgen.
A:
Ik zou echter met de gevolgen voor oogen toch wel niet toe willen geven. Eenvoudig omdat ik er weinig plezier in heb vreedzame verdragen te sluiten met menschen als U.
Bl:
Het zou voor U een zekere genoegdoening zijn te weigeren?
A:
Misschien wel. Zeer onpractisch overigens, dat geef ik toe.
Bl:
Ik had moderner begrippen bij U verwacht.
A:
Wanneer ik die gehad had, zou het niet zoo ver met mij zijn gekomen.
Bl:
U heeft gelijk. (Opstaande.) Baron, ik wil niet onvriendelijk zijn; ik geef U nog een week om over ons gesprek na te denken.
A:
Ik dank U nogmaals voor Uw goede bedoeling. Is U van plan vanavond nog naar Uw woonplaats terug te keeren?
A:
Het zal daarvoor te laat zijn. Ik was van plan een kamer te nemen in het plaatselijk hotel.
A:
Als het U aangenaam is zou ik U voor vannacht een kamer kunnen aanbieden. Het spaart tijd en... geld. Dat is voor een zakenman niet weinig.
Bl:
Waarlijk heel vriendelijk. Ik hoop U te gelegener tijd op mijn beurt van dienst te kunnen zijn.
A:
Welja, het is een nieuw gevoel, gast in zijn eigen huis te zijn. Ik houd me aanbevolen.
Bl:
Ik noodig U bij voorbaat uit voor het komende jachtseizoen. | |
[pagina 27]
| |
A:
Zeer verplicht. Maar... nu de zaken afgehandeld zijn, zoudt U me misschien willen vertellen waarom U het zoo voorzien hebt op mijn landgoed?
Bl:
Baron, ik zou U kunnen zeggen dat ik als jongen hier in slavernij heb geleefd en zelfs door één van Uw bloedverwanten onbeleefd behandeld ben geworden. Dat zou waar kunnen zijn, maar het is niet mijn motief. Wel ben ik hier eens langs geloopen toen ik nog arm was. Ik dacht toen bij mezelf dat ik zooiets wel zou willen bezitten, en ik heb het nooit meer uit de gedachten gehad; maar ik moet toegeven dat het een erg-laag-bij-den-grondsche reden is. Dan heb ik nog gehoord dat het hier spookt in huis: oude ridders of zoo. Dat is aardig. Dat is als het ware een getuigenis van echtheid. Ik zou het prettig vinden in een moderne auto uit een spookkasteel te rijden. Maar overigens zou ik nog zoo onbeleefd kunnen zijn Uw vraag niet afdoende te willen beantwoorden.
A:
Zooals u wilt. U kunt vannacht in het spookkasteel slapen. Zal ik U Uw kamer laten wijzen? : Als U zoo goed zou willen zijn.
A:
(belt, knecht komt binnen.)
Jean, wijs mijnheer de torenkamer.
Bl:
Torenkamer? Heel aardig. Werkelijk zeer verplicht. (Buigt.)
A:
(buigt. Bles en knecht af.)
| |
Tweede scène(Arnold weer alleen, daarna Illona, modieus avondtoilet.)
Ill:
En?
A:
Geen en. Zeg liever: uit.
Ill:
Maar je hadt toch gedacht dat jullie tot een accoord zouden komen.
A:
Hij weet te goed wat hij wil en ik ben te trotsch om hem zachter te stemmen.
Ill:
Maar je voorvaderlijk kasteel staat op het spel. | |
[pagina 28]
| |
A:
Ach wat, voorvaderlijk kasteel. Laten we geen vergulde romantiek vergulden. (Drie harde kloppen op de deur.)
Ill:
(verschrikt:)
Wat is dat?
A:
(kalm:)
Dat noemen ze hier het spook. (Gaat naar de deur, opent deze.) Er is niemand. Het is een bescheiden spook. Alleen als ik mij niet erg enthousiast over mijn afstamming uitlaat, manifesteert het zich.
Ill:
Ja, dat heb je me verteld, maar ik had het nog nooit gehoord.
A:
Kom, maak je niet bezorgd. Het kan ook iets anders geweest zijn. We kunnen beter over onze zaken praten. (Gaat zitten.)
Ill:
Over onze zaak valt niet veel te praten.
A:
U bedoelt?
Ill:
Ik heb je van tevoren gezegd dat ik je zou verlaten als je geen geld meer hadt.
A:
Je hebt gelijk.
Ill:
Ik kan niet zonder geld leven. Begrijp me goed, Arnold, ik houd wel van je, maar ik zou niet arm kunnen zijn.
A:
Neen, dat begrijp ik volkomen. Ik had hetzelfde willen zeggen. (Staat op, wil weggaan.)
Ill:
Wat doe je?
A:
Wel, het is in orde.
Ill:
Verlaat je me zoo?
A:
(geeft haar een koelen afscheidskus, wil dan weg.)
Ill:
Neen, niet zoo. Dat bedoel ik niet.
A:
(maakt een decent hopeloos gebaar.)
Zou u me dan willen zeggen hoe U het wèl bedoelt.
Ill:
Je bent... Arnold, houd je dan heelemaal niet meer van je vrouwtje?
A:
Niet als ik geen geld heb.
Ill:
Dus dan houd je niet meer van me.
A:
Het staat aan mij om dat te beoordeelen.
Ill:
Arnold, ik wil je helpen.
A:
Illona, ik ben arm.
Ill:
Dat kan me niet schelen. Ik wil bij je blijven in je armoede. | |
[pagina 29]
| |
A:
Liever niet. Dat geeft vervelende toestanden.
Ill:
Ik zal lief voor je zijn.
A:
Neen, heusch niet, lieveling. Onmogelijk. Ik laat je liever nu gaan dan dat ik je een paar maanden lang op pantoffels voor de waschtobbe zou moeten zien staan
Ill:
Maar ik houd van je!
A:
Het zou niet lang duren. Een verzinsel van jullie, die liefde onder alle omstandigheden. Ik moet toegeven: een charmant verzinsel.
Ill:
Maar is er dan heelemaal geen andere weg?
A:
Ik zie er geen.
Ill:
Laat mij met dien Bles spreken.
A:
(kijkt haar even onderzoekend aan)
Neen.
Ill:
Misschien is hij te vermurwen door een vrouw.
A:
Ook niet.
Ill:
Ik geloof van wel.
A:
Het zou een goede gelegenheid kunnen zijn om met een nieuwen minnaar kennis te maken. Hij heeft veel geld.
Ill:
Denk je dat van mij?
A:
De vrouw is zwak. Dat denk ik.
Ill:
Het zou geen elegant gebaar van me zijn.
A:
Daar zijn vrouwen gemeenlijk niet erg sterk in.
Ill:
Sterker vaak dan jullie.
A:
Lieveling, dat hangt zooveel van den man af.
Ill:
Mag ik met hem spreken?
A:
Neen.
Ill:
Je bent jaloersch?
A:
Bewaar me. Maar hij kan het alleen wel af. Je hoeft er hem niet bij te helpen.
Ill:
En toch doe ik het.
A:
Goed. Hier of ergens anders, dat is hetzelfde. Ik moet nog leeren zekere vooroordeelen te overwinnen.
Ill:
Wat bedoel je daar nu weer mee?
A:
Je wilt hem immers helpen, zeg je?
Ill:
(stampt op den grond.)
A:
In elk geval, Illona, je bedoelt het goed.
Ill:
Mag ik dan met hem spreken? | |
[pagina 30]
| |
A:
Ik kan het moeilijk verhinderen. Hij blijft hier overnachten. Nu, ik ga me verkleeden. (Af.) | |
Derde scène(Illona even alleen. Dan Bles.)
Bl:
Mevrouw.
Ill:
Mijnheer Bles?
Bl:
Om U te dienen.
Ill:
Ik zou U graag even willen spreken.
Bl:
Ik ben geheel tot Uw dienst.
Ill:
Dank U. Ik hoor dat U van plan is het landgoed te koopen?
Bl:
Te koopen? ja. Men kan het koopen noemen.
Ill:
Waarom is U zoo op dit landgoed gesteld?
Bl:
Het doet er weinig toe. Ik geloof niet dat mijn redenen steekhoudend zijn.
Ill:
Zoudt U ze mij toch even willen zeggen?
Bl:
Wel, het spookt hier, zegt men. Dat is een bewijs dat het een oud kasteel is. Moderne menschen in een antieke omgeving, dat lijkt mij je ware.
Ill:
Dat zal uw werkelijke reden toch wel niet zijn.
Bl:
Neen. Is U vroeger niet danseres geweest?
Ill:
Ja.
Bl:
In het Borga-theater?
Ill:
Ja.
Bl:
Dat is de reden.
Ill:
Ik begrijp U niet.
Bl:
Baron Arnold heeft U tot dit onderhoud aangespoord?
Ill:
Aangespoord? Integendeel.
Bl:
Des te beter. Misschien heeft U dan uit eigen beweging...
Ill:
(knikt haastig.)
Bl:
U heeft zich vergist.
Ill:
Ik verzoek U duidelijker te spreken en als het kan op een beleefderen toon.
Bl:
U begrijpt me wel.
Ill:
Inderdaad, misschien begrijp ik U. Ik zie alleen niet in waarom ik me zou hebben vergist. | |
[pagina 31]
| |
Bl:
Omdat Uw verschijnen een tegenstelde uitwerking heeft dan U verwacht. Ik heb het U gezegd, U is de reden.
Ill:
Maar dat is geraffineerd!
Bl:
Ik dacht dat vrouwen als U niet erg aan moreele bezwaren leden.
Ill:
Zoo? Het spijt me voor U.
Bl:
Voor mij?
Ill:
Op deze manier zult U Uw doel niet bereiken.
Bl:
U bedoelt toch hoop ik niet: liefde?
Ill:
Sympathie. Onberedeneerde sympathie.
Bl:
Dat is werkelijk fataal.
Ill:
U ziet dus dat U, niettegenstaande Uw zorgvuldige voorbereidingen, niet veel verder gekomen is.
Bl:
Ik geef me over. Ik stel U voor mij de middelen te zeggen waardoor ik nog eenige kans zou hebben.
Ill:
Er zijn geen middelen.
Bl:
Waardoor ik uw sympathie zou winnen.
Ill:
Onmogelijk.
Bl:
Waardoor ik den slechten indruk dien ik op U gemaakt heb zou kunnen wegnemen.
Ill:
Daarvoor bestaat één middel.
Bl:
Wilt u het mij aangeven?
Ill:
Belooft U mij vooruit dat U doen zult wat ik zeg?
Bl:
Neen.
Ill:
Dan zeg ik het ook niet.
Bl:
U zegt het wel. Het is de eenige manier om mij in Uw oogen te rehabiliteeren, wat toch Uw bedoeling is.
Ill:
Verbrand de schuldbekentenissen.
Bl:
Ik vrees dat het den slechten indruk alleen zou versterken. Een inconsequente schurk, is een zwakkeling. Ik zou mij dus alleen belachelijk tegenover U maken. En dat is de dood voor alle liefde, zooals U weet.
Ill:
Wij hebben alleen gesproken over een slechten indruk dien U zou kunnen wegnemen. Ik moet U eerlijk zeggen dat Uw zoogenaamd fijn opgezette intrigue mij niet misdadig of immoreel aandoet, maar enkel burgerlijk, hopeloos kruideniersachtig. U heeft dit | |
[pagina 32]
| |
maniertje zeker uit een of anderen slechten roman opgediept. Alleen reeds om te bewijzen dat een groot zakenman principieel verschilt van een winkelier, moest U die schuldbekentenissen verbranden. U vergist zich op Uw beurt wanneer U denkt dat Uw optreden een gevoel van schrik of afschuw bij mij heeft verwekt.
Bl:
Ik heb U misschien te laag geschat, het is mogelijk. Maar U zult toegeven dat in de gegeven omstandigheden...
Ill:
Mijnheer, ik vind dat U te lang weifelt. Een man van smaak had die papieren al lang in het vuur gegooid.
Bl:
U redeneert buitengewoon scherp voor een vrouw. Ik ben daarom zoo vrij geweest... uw wenschen te voorkomen. (Opent zijn tasch, haalt er papieren uit, toont deze.) Dit is hoop ik even goed als verbranden? helaas wat minder romantisch...
Ill:
U is werkelijk bewonderenswaardig!
Bl:
En dus?
Ill:
(tracht zich te herstellen.)
Ik moet toegeven dat U door deze daad den slechten indruk dien ik van U had voor een groot deel heeft weggenomen. Meer niet.
Bl:
En dus?
Ill:
Ik begrijp U niet.
Bl:
Wie heeft gewonnen? (Treedt op haar toe.)
Ill:
Ik weet het niet.
Bl:
U weet het wel. (komt dichter bij.)
Ill:
Neen.
Bl:
(neemt haar in zijn armen.)
Wie?
Ill:
Jij.
Bl:
(Kust haar. Hevig kloppen, licht uit. Als het licht weer opgaat staat er een ridder, niet geharnast.)
| |
Vierde scène
Bl:
(herstelt zich.)
Ik had, eerlijk gezegd, iemand anders verwacht.
R:
Gij zijt de belager van dit huis in twee opzichten. Gij zult dit vertrek niet levend verlaten. | |
[pagina 33]
| |
Bl:
Heer Ridder, als U werkelijk echt is, zou ik bijna spijt hebben.
R:
Dat zult gij toch wel.
Bl:
U begrijpt mij waarschijnlijk verkeerd.
R:
Ik behoef U niet te begrijpen, als gij mij maar begrijpt. (Neemt een degen van den wand en biedt dezen Bles aan.) Verdedig U.
Bl:
Ik moet zeggen, dat is een nette behandeling. U moest echter in Uw hoedanigheid van spook weten dat ik niet schermen kan. Il kan enkel revolverschieten, maar dat is dikwijls voldoende.
R:
(werpt hem den degen voor de voeten.)
Verdedig U.
Bl:
Dit is werkelijk een eersteklas kasteel. Ik heb er nu spijt van dat ik (langzaam en duidelijk) de schuldbekentenissen van den Baron heb vernietigd.
R:
(schrikt bijna onmerkbaar.)
Bl:
Ha, dat wist U niet? U is voor een spook niet erg goed ingelicht.
R:
(gooit zijn pruik af. Kalmpjes:)
En toch, mijnheer Bles, zult U dit kasteel niet levend verlaten. U heeft inbreuk gemaakt op de wetten der gastvrijheid.
Ill:
Arnold!
Bl:
Een charmant pakje, dat moet ik zeggen.
Ill:
Charmant? Belachelijk is het! Hoe kùn je zooiets doen?
A:
Ik wilde weten hoe dat gesprek van je met den heer Bles zou afloopen. Het was helaas zooals ik verwacht had. Wij hadden met elkaar afgerekend, dat is waar. Maar waarvoor dan nog al dat sentiment in de tweede scène?
Ill:
Dat meende ik eerlijk.
A:
Goed, dat meende je eerlijk. Maar je zult toch niet willen zeggen dat die kus aan het eind van de derde scène niet eerlijk gemeend was? Ik wil niet zeggen dat de heer Bles de eer van het huis heeft g schonden, ofschoon het in overeenstemming zou zijn met mijn costuum. Ik wil hem ook niet verwijten dat deze behandeling al zeer weinig edel is. Bankiers hebben nu eenmaal weinig zin voor elegantie. Ik wensch over | |
[pagina 34]
| |
zijn houding niet te redetwisten. Hij moet zich verdedigen of ik steek hem overhoop.
Ill:
Maar hij heeft de schuldbekentenissen vernietigd.
A:
Dacht je dat ik een proletariër de nobele rol zou laten? Ik zal van zijn vriendelijk aanbod geen gebruik maken en daar heeft hij trouwens ook wel op gerekend. Hij is ongetwijfeld van plan geweest, na het succes met zijn schoon gebaar bereikt, alsnog een vordering op mij in te stellen. Schulden zijn maar niet één twee drie weg, door het vernietigen van een paar papiertjes.
Bl:
Heer Baron, nu spreekt U als een kruidenier.
Ill:
Mag ik er U even aan herinneren dat een aristocraat nooit als een kruidenier kan spreken? Bovendien is het mogelijk dat Arnold gelijk heeft.
Bl:
Dat wil ik niet ontkennen, maar ik begin te begrijpen dat het Uw beider opzet was mij belachelijk te maken.
Ill:
U kunt denken wat U wilt.
Bl:
Ik wil bovendien even opmerken dat het weinig verdienste heeft iemand overhoop te steken die zich niet kan verdedigen.
A:
Men behoeft tegenover menschen als U niet te veel égards te hebben. U moet dit niet als een tweegevecht beschouwen. Het is eenvoudig een rechtspleging met kans op redding voor den veroordeelde.
Ill:
Ik zou in elk geval trachten als een man in den dood te gaan, mijnheer Bles.
Bl:
Ik heb enkel de feiten even willen vaststellen.
Ill:
Des te beter. Maar ik wil U wel in vertrouwen mededeelen dat ik nu bij Arnold blijf, wanneer hij mij weer aan wil nemen.
A:
Dat kan niet.
Ill:
Waarom niet?
A:
Voor den loop van het stuk niet. Dat is niet logisch. De heer Bles heeft mij door jou beleedigd. Hij moet zich verdedigen.
Ill:
Mijnheer Bles, ik blijf bij mijn man zoolang hij leeft. Ik verzoek U heen te gaan.
A:
Hij moet vechten.
Bl:
Ik heb geen oogenblik gezegd dat ik dat niet van plan | |
[pagina 35]
| |
was. Ik zal vechten. Zoolang hij leeft, zult U bij hem blijven? Hij zal niet lang meer leven. (Neemt degen op, Arnold trekt degen.) (Donder en bliksem, tooneel even donker. Als het licht weer opgaat, staat er een ridder in dezelfde kledij als Arnold.)
| |
Vijfde scène
Bl:
Ik moet zeggen, deze entrée komt mij natuurlijker voor.
A:
Arnold, de eerste Baron van Amelze.
Ill:
Het spook.
Sp:
Welke nazaat kleedt zich in het roemrijk gewaad zonder het waardig te zijn?
A:
Welke voorvader heeft het recht zijn nazaat een onwaardige te noemen? In deze maatschappij van handel en industrie heeft het geslacht van fiere krijgers geen plaats meer. Wij kunnen met onze hooge gebaren niet op tegen de zich aanpassende burgers.
Sp:
Breek deze maatschappij!
A:
Wij zijn te weinig.
Sp:
Ik was alleen.
A:
Zij verpletteren ons met hun geld.
Sp:
Strijdt gij dan met het zwaard!
A:
De vrouwen verkoopen zich.
Ill:
Dat is niet waar!
A:
(wijst op Bles.)
En hij dan?
Ill:
Ik geef me aan dengeen die de sterkste is.
A:
In kracht?
Ill:
Er bestaat nog iets anders dan een sterke arm.
A:
U ziet, de vrouwen willen niet meer in vliegende galop voor op het strijdros getild en geschaakt worden.
Bl:
Zij verlangen een meester in alle omstandigheden.
Sp:
Gij zoudt in een tweegevecht verliezen.
Bl:
Ik zou andere middelen gebruiken.
Sp:
Welke?
Bl:
Ik heb nog iets achtergehouden. (Toont een revolver.)
Sp:
Maar dat is moord! | |
[pagina 36]
| |
Bl:
En uw zoogenaamd eerlijk tweegevecht dan? Wij bestrijden elkaar met geheel verschillende wapens. Ieder het zijne. Dat is recht.
Sp:
Gij zijt van de andere wereld.
Bl:
Dat spreek ik tegen. Ik ben het nieuwe bloed.
A:
De aangepaste burger met ridderlijke neigingen.
Bl:
Het nieuwe bloed zal zegevieren.
A:
Dat doet het al.
Sp:
Nooit. Wij zullen de kracht vinden ons te verjongen.
Bl:
Wij zullen vechten.
Sp:
Wij ook.
Bl:
Vooruit dan. (Bles heft de hand op en schiet op het spook. Het spook heft tegelijkertijd de hand op. Het schot treft Arnold. Hij valt.)
Sp:
Wij zullen terugkeeren. (Donder en bliksem. Spook verdwijnt.)
A:
Het is uit. (sterft.)
Bl:
(buigt zich over hem.)
Hopeloos.
Ill:
(is naar de deur gesneld, botst tegen een bediende aan.)
Bed:
Het kasteel staat in brand! Redt U!
Bl:
Redt Uw meester. (Bediende is al weg.) Er valt niet meer te redden. Het is misschien beter zoo. De laatste van Amelze verbrande met zijn kasteel. Kom, laat ons gaan. Je hebt gezegd, zoolang hij leeft.
Ill:
Ik ben gereed. (Doek.)
R. Blijstra. |
|