Arsenaal. Jaargang 6(1950)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] Pieter Aerts Het Huis Je bent van huis gegaan vol moed en jonge dromen. De weg was lang. Je wist niet waar hij einden zou al wees een kind je soms de horizont, al kwam een vrouw je vergezellen als het licht schoof naar de bomen. En jij besefte vlug je angst wanneer je ijver zacht-aarzlend elke avond met de zonne zonk. En met het water was er soms een traan die blonk op warme lippen, die je laafde aan een vijver. De nacht en 't missen van een lamp gaat banger maken en elke traan proeft eender naar een zout verdriet en in een koude slaap vindt je de rust nog niet want als de ogen slapen blijft het hart nog waken. Slechts in je droom heb jij een boeremeid gevonden, die in een winterschuur soms warrem eten brengt. Zij heeft het stro doorwoeld, je koude lijf doorzengd, je voelde fel haar borsten branden op je wonden. Maar nimmer mocht jouw hand een vrouwentraan verlangen maar nergens sneed een vrouwenhand je avondbrood. En jij werdt nooit ontvangen door een vrouwenschoot gelijk de bloemekelk de bijën kan ontvangen. [pagina 37] [p. 37] En jij spreekt tegen bomen: niemand zal je groeten, en ook een bloem, een vogel is je nameloos. En of je vloekt en of je bidt: 't is hopeloos. Je voelt je lijk de roos: je trapt haar met je voeten. Je eigen blik blijft in je eigen harte staren omdat je steeds alleen bent met je grote vrees voor wat zal komen nog en als je droomt dan lees je in je vaders ogen die streng-minzaam waren. Je denkt steeds aan de geur van appels en van peren, die elke zomer in je vaders tuinen draalt waar ieder blad je vreemde sprookjes heeft verhaald, waar jij je hand voor 't eerst aan doornen zou bezeren. En jij verlangt weer naar een huis, dat jij verscheurde zoals een prentekaart en jij verlangt het Huis, het water en de kachel, aan de wand het kruis, en waar 't steeds naar de tabak van je vader geurde. Ik weet je buiten staan met je betraande kaken. Je loert maar naar de haard, je aêm vriest op de ruit. Je schrikt op van de wind die in je oren fluit en van de oude deur die 'k stil kom open maken. Jij zal je koude handen op mijn schouders leggen en in je ogen kijk ik naar mijn eigen pijn. Jij vraagt of alle vensters goed gesloten zijn en ‘binnen is het warm’ zal 'k tot me zelve zeggen. Vorige Volgende