| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Alain-Fournier: ‘Het groot avontuur’ (Oorspronkelijke titel: Le Grand Meaulnes) - vertaling Max Nord - Salamanderreeks - Uitgeverij N.V. Em. Querido - Amsterdam - 1949 - 220 blz. - 32 Fr. (Voor België: Meulenhof en Co N.V., Brussel)
De lof van voornoemd werk dient zeker niet meer gezongen: sinds jaren immers wordt ‘Le Grand Meaulnes’ bij de klassieke romans gerekend. De recensent blijft dus enkel te onderzoeken in hoeverre de vertaling een getrouwe weergave is van deze wonderlijk ontroerende en poëtische roman. Immers de virtuositeit waarmede Alain-Fournier zijn jeugdjaren en een zuivere, doch tragische liefde op betoverende wijze wist te herscheppen is zonder voorgaande.
Bij mijn weten is de vertaling van Max Nord een tweede poging om Alain-Fournier aan de Nederlandse lezer voor te stellen. De eerste vertaling heette ‘Het vluchtend Beeld’ en deze titel scheen mij een juistere weergave van de geest van deze roman.
Max Nord's vertaling heeft onbetwistbaar vele kwaliteiten doch - traduttore traditore - de gevaarlijke klip kon hij niet omzeilen. Zijn vertaling staat tot het origineel zoals malt tot koffie, om een materialistische maar goed gekende vergelijking te gebruiken.
Wel heeft hij ons een voorsmaakje gegeven van een delicatesse, doch Nord mist de grootheid en de subtiliteit om een zo fijn genuanceerd werk als ‘Le Grand Meaulnes’ in het Nederlands te herscheppen.
Dit is spijtig, doch het is geen verwijt voor Nord, wiens talent en moed ik ten zeerste bewonder.
Rik Lanckrock
| |
Ben Cami: ‘In de tijd verloren’ - Uitg. Maj. Claserstraat, 12, Aalst - 40 blz.
Ben Cami, die in ‘De Faun’ debuteerde en sindsdien sporadisch medewerkte aan ‘Podium’ en ‘Tijd en Mens’, heeft nooit de grote trom geroerd bij de jonge poëten, alhoewel hij rijker is aan talenten dan sommige grootsprekers, die zich geregeld willen doen opmerken. Deze bescheiden dichter hecht blijkbaar alleen belang aan zijn werk. En hierin kan men hem geen ongelijk geven, want één goed gedicht is meer waard dan honderd polemieken en spiegelgevechten. Men zou zeggen, dat Cami alleen voor zichzelf schrijft. En hij doet dit ernstig en nauwgezet, omdat hij zich bevrijden moet van zijn obsessies en zichzelf wil ontdekken. Toch heeft hij zich niet teruggetrokken in een ivoren toren. Hij staat te vast in het leven om zich levensvreemd te voelen en zich van de wereldgebeurtenissen afzijdig te houden. Zijn werk is echter meer dan een tijdskroniek. Wel is waar speelt de oorlog er een vooraanstaande rol in, maar alle gebeurtenissen, die hem verontrusten, weegt hij af tegenover de eeuwigheid.
| |
| |
Cami's gedichten zijn vaak visionnair. Men voelt de angst voor het wereld-cataclysme in zijn bitter, wanhopig verweer. Zonder zich aan holklinkende beeldspraak te bezondigen, maar met een vrij grote beheersing en een voorkeur voor het sobere, effectvolle woord, dat soms hard klinkt maar nooit vals en aan zijn gedichten stuwkracht en een jachtig ritme verleent, heeft Cami talrijke gedichten geschreven, waarin degenen, die dieper over de problemen van de tijd en de mens durven ingaan, de weerklank zullen horen van hun zieleleven.
Slechts weinig jonge dichters hebben ons zoveel te zeggen als Cami. Langzaam is hij geëvolueerd en alles wijst er op, dat hij in een tijdspanne van ongeveer 10 jaar uitgroeien kan tot een van onze markantste Vlaamse dichters. Dat hij hiervoor het geduld heeft kan men afleiden uit het feit, dat hij lang genoeg kon wachten om met een verdienstelijke bundel zijn intrede te doen, al was het dan ook met een bescheiden uitgave in eigen beheer.
Remi Boeckaert
| |
Bruno H. Van den Berghe O.P.: ‘Aisopeia’ - Uitg. Electa, S.J. Martinstraat, Woluwe - Brussel - 1950 - 264 blz. - Ing. 75 fr. Geb. 90 fr.
Degenen, die met onze moderne literatuur begaan zijn, voelen af en toe behoefte aan een dosis wijsheid, die wij ten slotte bij de ouderen moeten zoeken. Vooral onze hedendaagse poëzie, die op hinden en winden en op koralen en opalen rijmt, lijdt gebrek aan waarachtigheid en levenswijsheid.
Na meer dan twintig eeuwen moet men nog steeds de diepste wijsheid en de zuiverste schoonheid bij de Grieken, die blijkbaar door Azië en Egypte werden geïnspireerd, ontdekken. Daarom zijn de Aesopische fabels, die door B.H. Van den Berghe O.P. meesterlijk ingeleid en knap werden vertaald, als goudstukken in een tijd van devaluatie welkom. Wat het volk na eeuwen ervaring vaststelde - de deugden en de ondeugden, het ware en het valse - werd als een parabel in dichtvorm overgeleverd. ‘Die verhalen immers bevatten een wijsheid die voor alle volkeren is en openden naast de hun bekende goden en heroënmythen een wezenlijk ware wereld’ (B.H. Van den Berghe O.P. in een vorige miniatuuruitgave van deze fabels, verschenen in ‘Onze Nederlandse Klassieken’, uitgeverij Labor, Antwerpen). Deze fabels, waarvan sommige door Vondel en La Fontaine bekend zijn, werden door passende Vlaamse spreuken onderschreven. Wie de gebreken van anderen aan de kaak wil stellen, - doch beter - wie zichzelf in deze fabels wil ontdekken, zal geregeld het werk van B.H. Van den Berghe O.P. ter lezing nemen.
D. Everman
| |
| |
| |
Johan Van Mechelen: ‘Ebbe en vloed’ - Verzen - Uitgave Sanderus - Oudenaarde - 48 blz.
Bij de bespreking van de eersteling van Johan Van Mechelen ‘Het Wordende Licht’ wezen wij op het uitzonderlijk talent van deze dichter, maar tevens op het gemis aan soberheid in zijn verzen.
Stylistisch gezien betekent zijn tweede bundel ‘Ebbe en Vloed’ een grote vooruitgang. Deze keer is er reeds een grote beheersing van vorm en taal. Daarom spijt het ons dat Van Mechelen ons nog altijd datgene niet schonk wat wij van hem verwachten.
Hiervan de oorzaken opsporen schijnt mij de meest nuttige taak van een recensent.
Bondig kunnen wij zeggen dat ondanks het feit dat de verzen van Van Mechelen nu ‘formeel’ sober zijn, ‘de’ soberheid er nog dikwijls aan ontbreekt.
De inhoud klinkt vaak bombastisch. Nemen wij een gedicht zoals ‘Tot vreugde van wie ons versmaadt...’ dan treft onmiddellijk de holle toon. Een programmatisch of een ‘strijd’-gedicht moet aan nuchtere kritiek kunnen weerstaan. Met ‘nuchtere kritiek’ bedoelen wij beschouwingen gemaakt in ogenblikken waarin men weegt met het verstand en niet met het hart, of - erger nog - met enthousiasme.
Een dichter zoals Van Mechelen behoort niet achter een trom, maar achter een cello. De gamma van dit instrument is rijk genoeg om uit te drukken wat men te zeggen heeft. Hij leze ‘Wij liggen in de nacht...’, ‘Het woord is gesproken’ of het slotgedicht of nog sommige andere zeer ontroerende en mooie verzen uit ‘Ebbe en Vloed’ en hij zal begrijpen wat hij kan bereiken met persoonlijk te blijven.
Voor de lezers van Arsenaal schrijf ik een strofe over die getuigt welke zuivere toon Van Mechelen soms weet aan te slaan:
Peil uw blikken in mijn wezen,
ik ben van de droom ontdaan.
Al het graan is uitgelezen:
in de wanne ligt mijn waan.
| |
Koningin Victoria en Victoriaanse literatuur.
Het brave leven van een koningin te midden van een eeuw, ‘waarin Engeland zijn niet altijd brave militaire en economische expansie verwezenlijkte’. Met deze zin vatten we de voortreffelijke monografie samen ‘Koningin Victoria’ (uitg. Meulenhoff, A'dam, 376 blz.) van Dr Oudendyk. Schrijfster putte overvloedig in dagbladen en brieven van Engelands grootste vorstin (1819-1901) Maar citeerde alles in oorspronkelijke taal en tekst. Merkwaardig om stijl en karakter - le style, c'est l'homme - van haar ‘heldin’ beter te begrijpen, maar onaangenaam voor de lezer die geen Engels kent. - Nochtans, psychologisch belangrijk is dit mensenleven niet. Een toonbeeld van burgerdeugd en familieleven. Belangrijker dan Victoria's leven is ons Victoria's eeuw. Dit besefte schrijf- | |
| |
ster ook. Binnen- en buitenlandse politiek, industriële en sociale omwentelingen en de ganse grootse kentering op alle gebied die de 19e eeuw, de eeuw van de Vooruitgang, kenmerkt, weet Oudendijk ons beeldendboeiend te schilderen. En om ons milieu en tijdsgeest beter te doen begrijpen, laat ze niets onverlet. Een boek, door zijn stof, maar ook door de geestdrift, waarmee schrijfster alles vertelt of beschrijft, dat u nergens loslaat. Ganse blz. karakterontleding worden gewijd aan Leopold I van België, Louis Philippe, tsaar Nicolaas I, Bismarck e.a. Een gans hoofdstuk aan Napoleon III. En tientallen blz. aan de Victoriaanse ministers Melbourne, Peel, Gladstone en Disraëli. Allemaal beroemde of bekende namen voor ieder van ons, maar dan ook, wellicht, ook enkel maar dit. Namen, klanken, woorden, etiketten. Meer niet. Hier zijn het mensen, personen, en we verstaan ze.
Voor hen die op een aangename manier willen kennis maken met de literatuur van het Victoriaans tijdperk, raden we ‘ONTSLUIERD GEHEIM’ aan, een bundel van negen Victoriaanse verhalen, gekozen, geschikt, vertaald en ingeleid door Jan Spierdijk en keurig uitgegeven door de Wereldbibliotheek. Het eerste dat zijn naam geeft aan het boek, is van George Eliot en ‘behoort tot een der mooiste verhalen van de Victoriaanse literatuur’. Het is een sterk psychologisch - occulte vertelling - de levensgeschiedenis van een man, die beschikt over scherp intuitieve en paragnosische gaven. Het munt uit, niet enkel door zijn handige bouw en zijn techniek, maar vooral door zijn scherpe analyse en grondige mensenkennis, zijn innige sfeer, zijn romantisch natuurgevoel, zijn zuiver en diep levensgevoel en vooral door zijn fijnzinnige, filosofische beschouwingen. Een verhaal vol poëzie en wijsheid.
Daarna volgt een humoristisch-ironische vertelling van Thackeray ‘Een dinertje bij de Familie Timmins’, dat ons aangenaam herinnert aan Pickwick en twee spookverhalen. Het eerste, romantisch en sentimenteel: ‘De open Deur’ van Mrs. Oliphant. Het tweede, psychologisch en rationeel: ‘Groene Thee’ van Sheridan le Fanu.
De twee volgende novellen zijn minder belangrijk. ‘Het verhaal van een Landjonker’ van Mrs. Gaskell en ‘De kreek van Malachi’ van A. Trollope. Interessant nochtans om de typisch Victoriaanse romantiek. En tenslotte, na een detective verkaal van W. Collins, ‘de eerste grote detectiveschrijver in de Engelse literatuur’ en een novelle van R.L. Stevenson ‘Een onderkomen voor de nacht’, een episode uit het leven van Villon, en spookverhaal van Dickens ‘De Seinwachter’. - In zijn geheel beschouwd, een boek dat graag zal gelezen worden en dat velen zal verzoenen met de ouderwetse Victoriaanse literatuur.
Karel Haerens
| |
Fernandez Florez: ‘De booswicht Carabel’ - Uit het Spaans door Prof. Mr Dr J.A. van Praag - Uitg. Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen - 1950 - 219 blz.
Amaro Carabel, die walgt van de maatschappij met al haar tekortkomingen en, vooral, met haar schrijnende onrechtvaardigheid, besluit van het
| |
| |
rechte pad der deugd af te wijken en een meedogenloze misdadiger te worden.
Hoezeer hij zich echter ook inspant, hij gelukt er niet in. Integendeel, elke poging tot boosdoenerij valt ten nadele van hemzelf uit. Hij steelt twee sigaretten uit zijn eigen jaszak, krijgt een brandkast in zijn macht, maar slaagt er na twee maand zwoegen niet in haar open te krijgen en als hoteldief raakt hij zélf zijn laatste pesetas kwijt. Zelfs als aanrander wordt hij niet au sérieux genomen. Zijn mislukkingen drijven hem tot wanhoop en tenslotte is hij verplicht zijn oude baantje op de bank van de bloedzuigers Aznar en Bofarull weer aan te pakken.
Deze veel te beknopte synopsis van de inhoud verraadt al dadelijk een zeer humoristische ondertoon. Ondertoon inderdaad, want het hoofdpatroon is er een van sarcasme, spot en zelfspot, bitterheid en verbittering in hevig contrast met een vleugje tederheid en vertedering. Voorwaar een raar kwartet: Amaro en zijn tante Alodia, de privé-detective Ginesta en het muurmeisje Germana, die er, allen op hun beurt, van overtuigd raken dat er maar één manier is om goed te leven, nl. slécht worden. Ginesta is de minst actieve, omdat het leven hem reeds lang geleden geleerd heeft wat mogelijk is en wat niet. Dit weten we trouwens uit zijn verhaal, waarin hij spreekt over zijn vrouw, en dat een prachtige short story op zichzelf is.
Het is dan ook Ginesta, die het boek met zijn speciale philosophie kruidt. ‘Men is goed, zoals men blond is of bruin, en daarover op te scheppen is onzinnig.’ En zo bidt hij:
Heer, als het waar is, zoals sommigen zeggen, dat we weer op de aarde zullen terugkomen om nieuwe levens te leven, vergeet dan niet, dat ik een zachter en meer gerespecteerd leven verdien; als ik weer op aarde terug moet komen, laat het dan zijn als een geboren, hardnekkige en geïnspireerde dief.
‘De Booswicht Carabel’ werd op voortreffelijke wijze vertaald en we veronderstellen, dat er van het Spaanse kleurige palet niets is verloren gegaan in uitdrukkingen als: ‘ze had een vuurrode anjer in haar haarwrong, als een dolk in een chocoladetaart.’
René Metzemaekers
| |
Ernst F. Löhndorff: ‘Bloemenhel aan de jacinto’. - Uit het Duits vertaald door Th. van Berkel. - Uitg. Wereldbibliotheek N.V., - Amsterdam-Antwerpen - 1950 - 228 blz.
De populariteit, die deze eerste-rangs avonturenroman gedurende vele jaren geniet, zal een vijfde druk van de Nederlandse vertaling tenvolle rechtvaardigen.
‘Avonturen in het Oerwoud’, zo luidt de ondertitel. Wat in dit boek dan ook het meest treft, dat zijn de schril contrasterende aspecten van het Braziliaanse oerwoud. Aan de ene kant: de weergaloze pracht van de tropische plantengroei, de toverachtige zonsondergangen, de purperen nevels boven het water, en, wat dit alles nog verre overtreft: de dodende
| |
| |
weelde van het orchideeënparadijs, waarvan de geuren inderdaad levensgevaarlijk bedwelmend zijn. En aan de andere kant: het gevaar, dai overal op de loer ligt, de koorts en de walgelijke verbeesting van het handjevol blank uitschot, dat er in de wankele nederzettingen hokt.
Honderd procent avonturenverhaal is ‘Bloemenhel aan de Jacinto’ in de eerste plaats ontspanningslectuur, maar die toch hier en daar wel een ernstige ondertoon krijgt, wanneer de orchideeënjagers op hun brute manier aan 't philosopheren gaan.
Een geschikt boek voor mensen, lijk Henderson, Löhndorff's gezel, ze aan het eind van het boek schetst: mensen, die ‘meer dan genoeg hebben aan de palen en perken, die ze zichzelf hebben gesteld. In film of boek kunnen ze zich bedwelmen aan avontuur en primitiefheid, ofschoon de meesten vervloekte huichelaars zijn en het zullen ontkennen. Maar de drang, die in ons allen huist, die velen willen loochenen en die anderen niet kunnen volgen omdat ze arme drommels zijn die in fabrieken of kantoren ploeteren; de drang naar de natuur bestaat toch.’
De vertaling is onberispelijk.
René Metzemaekers
| |
Sigrid Undset: ‘Lente’ - Uitg. J.M. Meulenhoff - Amsterdam - 5e druk - uit het Noors vertaald door N. Basenour-Goemans - 242 blz. - geb. 76 fr.
Naast haar machtige werk ‘Kristin Lavransdochter’ is ‘Lente’ zeker een van de voornaamste romans van de bekende Noorse schrijfster.
Het verhaal wentelt om Torkild en Rose, die elkaar als kinderen in benarde omstandigheden hebben leren kennen, en van wie lange tijd Rose te kil, te lichamelijk eenzaam is om voor haar jeugdvriend meer dan zusterlijke genegenheid te koesteren. De eerbied van Torkild en de rijping van Rose maken het onmogelijk dat beiden meer naar elkaar toe groeien en ten slotte zegevierend elkaar vinden en doorgronden.
Wat opvalt in deze frisse, lente-achtige roman is het harmonisch evenwicht tussen actie, dialoog en beschrijving. Natuurlijk heeft een Noors auteur de voor ons exotische sneeuwlandschappen maar voor het grijpen; nochtans, zo teer genuanceerd als S. Undset een meer of een bos beschrijft, zonder ooit te vervelen, doen weinigen haar na. Het boek boeit voortdurend, de enigszins enigmatische Rose intrigeert ons, de frisheid van dit natuurleven bij uitstappen naar de berghutten bekoort ons, en wij zijn geneigd Torkild's broer Axel gelijk te geven:
‘Zo'n lente, Axel, zou er wel ergens op aarde zo'n lente zijn als bij ons in Noorwegen?’
‘Neen, nergens’, zei Axel innig.
V.C.
| |
| |
| |
Elisabeth Bowen: ‘De hitte des daags’ - J.M. Meulenhoff - Amsterdam - Eerste druk - 1950 - geb. 123 fr. - Voor België - Meulenhoff en Co. N.V. - Brussel.
De eerste indruk na de lectuur van deze roman is in hoge mate verwarrend. Ik heb mij doorlopend geërgerd aan de aarzelende, tastende manier van schrijven van deze auteur, terwijl ik toch op meer dan één plaats, en soms gelijktijdig, getroffen werd door de juistheid van haar psychologisch inzicht. Aldoor heb ik de indruk gekregen, dat Elisabeth Bowen het willen vermijden heeft te schrijven zoals ieder ander. Daar dit het eerste boek van haar is, dat ik in handen krijg, kan ik de schrijfwijze, die zij in deze roman gebruikt, niet vergelijken bij die uit haar vorige werken. Het schijnt alleszins niet tot E. Bowen door te dringen, dat het ook mogelijk is eenvoudig te schrijven. Ik bedoel hiermee niet zozeer, dat zij haar werk overlaadt met overbodige nonsens, zoals onze geliefde Tachtigers, maar wel dat zij ervoor terugschrikt de dingen te zeggen zoals u en ik ze zouden zeggen. Zij wil het ingewikkeld en minder verstaanbaar maken, zodanig dat ik talrijke zinnen meer dan eens heb moeten herlezen om te begrijpen wat zij wilde uitdrukken, terwijl ik telkens tot de slotsom kwam, dat zij iets zeer eenvoudigs bedoeld had. Ik heb mij meer dan eens afgevraagd waarom de titel ‘The Heat of the Day’ niet gewoonweg kon vertaald worden door ‘De Hitte van de Dag’. Ten slotte ben ik tot de, misschien idiote conclusie gekomen, dat de vertaler, door het boek de onnatuurlijk-klinkende titel ‘De Hitte des Daags’ te verlenen, ons een voorsmaak heeft willen geven van de gewrongen manier waarop E. Bowen haar hele roman geschreven heeft.
Dit gebrek aan eenvoud is dan ook het grootste bezwaar dat ik tegen dit beek heb. Ook de personages hebben dit aarzelende, dit tastende in hun optreden. Nooit gaan zij recht op hun doel af. Zij verbergen telkens hun bedoeling achter een paar nietszeggende woorden en pas na een poos wordt het duidelijk waar zij naartoe willen. Op deze manier is er inderdaad een vreemde eenheid tussen vorm en inhoud van dit boek.
Het verhaal ten slotte is van weinig betekenis, alleszins voor de schrijfster, wie het in de eerste plaats niet om de uiterlijke, maar om de innerlijke spanning te doen is. Een vrouw wordt er door een man, die bij de contra-spionnage werkt, van verwittigd, dat haar minnaar voor een vreemde mogenheid spionneert. De man, die haar verwittigt en die haar lief heeft, veracht zij, terwijl zij de spion, niet alleen lichamelijk, maar vooral naar de geest, trouw blijft, ook nadat hij bij een ontvluchtingspoging wordt neergeschoten. Dit verhaal, dat bij Graham Greene bv. een sterk dramatisch accent zou verkregen hebben, is voor E. Bowen slechts een middel, een scherm waarop zij die diverse gemoedsstemmingen van haar personages projecteert en ontleedt. De oorlog, tijdens dewelke het verhaal zich afspeelt, is tijdeloos en niet aan feiten gebonden. Nochtans is hij op elke bladzijde aanwezig in de geëxalteerde spanning, die de personages in haar greep houdt.
Al met al is dit boek beurtelings vervelend en indringend. Na verschillende weken nemen én verveling én bewondering nog altijd een na een de bovenhand.
Frans Cools
| |
| |
| |
Graaf Carl Lonyay - ‘Rudolf, de tragedie van Mayerling’ - Leidsche Uitgeversmaatschappij Rijswijk - 1950.
De zoveelste biografie over leven en dood van de zoon van Frans-Jozef van Oostenrijk. In de stroom van publicaties, die over deze figuur reeds het licht zagen, wordt het niet de dag lastiger de historische waarde van elke bijdrage te toetsen. Rudolf was een té dankbaar object voor romancering dan dat de literatuur zijn verleden met rust zou gelaten hebben, en langzamerhand werd het steeds moeilijker een grens te trekken tussen de roman en de werkelijkheid.
Graaf Carl Lonyay, een familielid van Rudolf's vrouw, heeft een loffelijke poging gedaan om deze tragische geschiedenis van alle fiorituren te ontdoen en alleen maar te beoordelen naar authentieke gegevens. Het was te vrezen, dat hij als verwant van Rudolf's vrouw een eerder negatief beeld zou opgehangen hebben van zijn personage, maar, gelukkig voor ons, is dit niet het geval. Zijn verwante, Stephanie van België, komt uit zijn boek inderdaad heel wat minder sympathiek te voorschijn dan haar echtgenoot. Zo ook Maria Vetsera, die de schrijver ontdaan heeft van haar romantische luister, zodat er alleen maar een verwend, sensueel nufje overbleef in de plaats van de geïrealiseerde geliefde, die de meeste romanciers ons getoond hebben.
Rudolf zelf heeft de biograaf vooral gezien als een pathologisch geval, als een mens die door afkomst en opvoeding voorbestemd was om op een zo dramatische wijze om het leven te komen. Vooral het feit, dat Rudolf reeds vroeger aan meer dan één man gevraagd had samen met hem zelfmoord te plegen, is in dit opzicht belangwekkend. Het wijst er inderdaad op, dat niet de uitkomstloze passie tot Maria Vetsera de oorzaak van zijn dood was, maar wel een ingewortelde neiging tot zelfvernietiging. Op deze manier beschouwd, wordt het meer en meer duidelijk, dat de geschiedenis van Mayerling niet zozeer de romantische, dan wel de tragische ontknoping was van een leven, dat reeds sinds lang tot de ondergang gedoemd bleek.
Frans Cools
| |
Jeanna Oterdahl: ‘Buiten waait de zomerwind’ - J.M. Meulenhoff - Amsterdam - Vierde druk - 1950 - geb. 76 fr. - Voor België: Meulenhoff en Co N.V. - Brussel
De romans van Jeanna Oterdahl zijn te zeer bekend, vooral bij de oudere meisjes, dan dat wij er nog veel over zouden moeten uitweiden. Hun verdienste ligt vooral in een eenvoudige, maar klare psychologische uitbeelding, een poëtische beschrijvingskracht en vooral in een onwankelbaar vertrouwen in de goedheid van het leven. Een recept, dat wij weliswaar bij talrijke Skandinavische auteurs aantreffen, maar dat bij Oterdahl een bizondere verdienste heeft door de indringende uitbeelding van de kinderziel.
‘Buiten waait de Zomerwind’, een van haar meest bekende romans, werd naar hetzelfde recept geschreven en zal door grotere kinderen zeker naar waarde geschat worden.
Frans Cools
| |
| |
| |
George Orwell: ‘1984’ - N.V. De Arbeiderspers - 1950 - geb. f. 5.90.
Er kan gediscussieerd worden over de vraag of het nodig is, dat een kunstenaar zich bezig moet houden met de problemen van zijn tijd, dan wel of hij er beter aan doet de stof voor zijn onderwerpen in zichzelf te zoeken en slechts een beeld te geven van het eeuwig-menselijke, dat aan tijd noch periode gebonden is. Binnen het bestek van een boekbespreking kan deze vraag natuurlijk niet beantwoord worden. Het is nochtans een feit, dat de hedendaagse auteurs, meer dan hun vroegere collega's, belangstelling tonen voor de culturele en politieke aspecten van de tijd waarin zij leven.
Het kan niet ontkend worden, dat wij voor het ogenblik in een verwarde periode leven. Weliswaar werd het fascisme, na een bloedige strijd, overwonnen, maar het valt te bezien of het niet zodanig wortel heeft geschoten, dat zelfs een nederlaag op het slagveld niet bij machte gebleken is om zijn invloed te niet te doen. Daarenboven is het communisme, hoewel het in wezen van het fascisme verschilt, toch slechts een andere uiting van deze leer, vermits het ons eveneens ontvreemdt datgene waarop wij het meest recht hebben: de vrijheid van handelen en van denken.
Wie dit beseft mag zeker dit laatste boek van George Orwell niet ongelezen laten. Het is geen afrekening met een ideologie, zoals Koestler's ‘Darkness at Noon’, het is eerder een waarschuwing. Natuurlijk mag men niet uit het oog verliezen, dat ‘1984’ in de eerste plaats een werk van de verbeelding is. Het zou onzinnig zijn zich voor te stellen, dat het toekomstbeeld, dat Orwell ons voorspiegelt, ook het echte zou zijn. De verbeelding vermeit zich vaak in fantasieën, waar de geschiedenis zeker geen plaats voor biedt. Maar van de andere kant: is de werkelijkheid dikwijls niet gruwelijker dan het gruwelijkste wat wij ons kunnen indenken?
In deze roman verplaatst Orwel ons dus naar het jaar 1984. Men ziet het: hij situeert de handeling van zijn verhaal in een niet eens zo verre toekomst. Op dat ogenblik is het zo ver gekomen, dat de mens niets meer kan zeggen, niets meer kan doen zonder dat het àl-ziende oog van de Staat hem bij zijn bewegingen bespiedt en zijn gesprekken beluistert. Het dreigt zelfs zo ver te komen, dat de mens niet meer veilig is binnen het bestek van zijn eigen gedachten. Winston Smith, de hoofdpersoon van het verhaal, is bediende aan het Ministerie van Waarheid, een instelling die wij ons het best kunnen voorstellen als het Propagandabureel van wijlen Herr Goebbels. Zijn werk bestaat erin, dat hij alle documenten uit het verleden moet aanpassen aan de op dat ogenblik bestaande toestand, indien de bestaande documenten niet meer à la page zijn. Zodanig dus, dat er ook in de archieven niets meer als tastbaar bewijs overblijft van hetgeen er eens gebeurd is. Het moeilijke is echter, dat ook de mens verplicht is zijn geheugen bij deze methode aan te passen, opdat er ook bij hem ook niet de minste twijfel over het verleden zou overblijven. En dit nu kan Winston Smith niet. Er zit een lek in zijn geheugen. Hij herinnert zich dingen, die inderdaad gebeurd zijn, maar die volgens de werkwijze van de Staat niet mogen gebeurd zijn en dus ook niet voorgevallen zijn,
| |
| |
vermits er immers nergens nog iets van te vinden is. Dit is de misdaad van Winston Smith en daarvoor zal hij boeten. De schaduw van aanhouding en dood hangt over hem, tot het inderdaad zo ver is, dat hij gearresteerd wordt. En nu komt het vreemde. Hij weet, dat hij ter dood zal gebracht worden, maar deze straf is al te simplistisch voor de machthebbers. Eerst moet de politieke heropvoeding van de beklaagde plaats hebben. Het lek in zijn geheugen moet dichtgemaakt worden, er mag in hem geen schijn van twijfel overblijven en hij moet niet alleen zijn haat tegenover de Leider afleggen, maar hij is verplicht de Leider te leren liefhebben, voordat het hem toegelaten is te sterven.
Op dit punt komt ieder mens in opstand. Elke zelfstandige handeling, elke zelfstandige gedachte verdwijnt uit de beklaagde. Hij is enkel nog een willoos werktuig in handen van de Staat. Nu had men kunnen wensen, dat Orwell een deus ex machina had uitgevonden om Winston Smith aan deze voor de mens vernederende straf te doen ontkomen, maar juist dit heeft hij niet gedaan. De ‘mens’ Smith houdt op te bestaan, reeds voordat hij sterft, en wanneer hij gefusilleerd wordt, is hij enkel nog een ‘ding’ zonder de minste zelfstandigheid. Het ‘ding’ sterft met in het hart een grote liefde voor de Leider, die de ‘mens’ Smith zo ver heeft gebracht.
Dit slot maakt de roman ‘1984’ zo hopeloos en gruwelijk. Er is geen ontsnapping mogelijk. De wereld, die Orwell voor ons oproept, maakt een onafwendbaar einde aan het laatste wat de mens nog bezit en waarvoor hij sinds eeuwen gevochten heeft: de vrijheid van de geest. Juist daarom is dit boek een dreigende waarschuwing. Hij die ‘1984’ gelezen heeft, al is het dan het werk van een verbeelding en als dusdanig volkomen ge fantaseerd, weet waaraan hij zich te houden heeft.
Frans Cools
| |
Lloyd C. Douglas: ‘De grote visser’ - Uitgeverij ‘Het Kompas’ N.V. - Antwerpen - 1950 - Feniksreeks - eerste en tweede deel der 16de reeks - Reeksprijs: per deel: ing. 50 fr. - geb. 75 fr. - Buiten reeks: per deel: ing. 60 fr. - geb. 90 fr.
Dit is een romantisch verhaal, dat zich in het verre Oosten afspeelt ten tijde van Christus en waarin de auteur de avonturen van de Arabische koningsdochter Arnon samenweefde met de feiten, die ons bekend zijn uit het openbare leven van de Messias. Over de historische waarde van deze roman valt er natuurlijk te redetwisten, zoals het met zulke geromanceerde verhalen altijd het geval is. De reconstructie van tijd en zeden uit de Oudheid is bevredigend, maar toch eerder oppervlakkig, zoals het hele verhaal trouwens, dat vooral bestemd is voor de doorsnee-lezer, die genoegen kan nemen met een vlotte vertelling en een summiere karaktertekening.
Frans Cools
| |
| |
| |
Arthur Van Schendel - ‘Een eiland in de zuidzee’ - Pyramide - Zakromans - 's Graveland - 1950.
Hoe de uitgeverij van de Pyramide-Zakromans ertoe gekomen is een werk van Van Schendel in haar reeks op te nemen is mij een raadsel. Indien er één schrijver in de Ned. literatuur is, wiens oeuvre niet bij het doorsnee-publiek in de smaak kan vallen, omdat het én naar inhoud én naar vormgeving te eentonig en te weinig dramatisch is, dan is het zeker de auteur van ‘De Waterman’. Daarenboven heeft de uitgeefster Van Schendel's naam een slechte dienst bewezen door een tweede editie te brengen van dit zwakke verhaal. ‘Een Eiland in de Zuidzee’ is inderdaad niet veel meer dan een schema, een geraamte van een roman, die Van Schendel ten slotte ongeschreven heeft gelaten. Te schetsmatig, vertoont dit boek de dorheid en de zakelijkheid van een geschiedkundige bijdrage. Zelfs de natuurbeschrijvingen, die toch Van Schendel's grootste kracht uitmaken, zijn dit keer even banaal als in een geographisch handboek. Over de ontwikkeling van het verhaal, de bekende muiterij van de ‘Bounty’, hoeven wij dan niets meer ie zeggen. De uitbeelding van een dramatisch conflict is nu eenmaal Van Schendel's grootste zwakte en zeker was hij bij machte een intens-dramatische stof als deze naar behoren te verwerken. De heruitgave van dit verhaal, en dan zeker in deze reeks, is dan ook een jammerlijke vergissing.
Frans Cools
| |
Cor van Berkel: ‘Rossini’ - Veertiende boek uit de Componistenserie.
Na ‘Weber’ en ‘Paganini’ brengt dezelfde auteur ons nu ‘Rossini’. Al is dit werk even boeiend en vlot geschreven, dan valt het toch onmiddellijk op dat men ditmaal geen evenwicht heeft kunnen bereiken tussen leven en oeuvre. De schitterende combinatie van ‘Weber’ heeft schrijver in zijn ‘Rossini’ niet kunnen herhalen.
De leek zal het werk met genoegen lezen en herlezen, maar aan de muziekkenner heeft hij niets nieuws verteld. Dit tekort weegt weliswaar niet op tegen al het goede ons reeds door de componistenserie gegeven, doch het is evenwel aan te raden dit gewaagd experiment in dergelijke reeks niet te herhalen.
Ant. Braemscheute
|
|