| |
| |
| |
Monographieën over Belgische kunst
Ieder bewonderaar van schilderkunst zal bij ervaring weten hoe duur de boeken zijn waarin hij reproducties vindt van werken van zijn geliefkoosde meesters. Voor velen is dan ook de dure kostprijs de formele handicap voor het aanleggen van een interessante verzameling afbeeldingen en studies over figuren en stromingen uit de plastische kunst. De laatste tijd schijnt er evenwel enigszins kentering te komen in deze toestand. Zo verscheen o.m. een ‘Collection des Maîtres’ (Editions Braun et Cie - Paris), waarin buitengewoon interessante en overvloedig geïllustreerde deeltjes verschenen. De prijs van deze werkjes is zeer schappelijk.
Ook ons land is niet achtergebleven en voor het Ministerie van Openbaar Onderwijs werden door de Uitgeverij De Sikkel te Antwerpen een aantal monographieën over Belgische kunst gepubliceerd.
Dit initiatief kan niet genoeg gewaardeerd en toegejuicht worden, te meer daar in alle opzichten dit plan schitterend werd uitgewerkt.
Vooreerst is de keuze van de behandelde kunstenaars werkelijk voortreffelijk. Daarenboven werkten de knapste critici mede aan de verwezenlijking van dit plan. Het redactiecomité, bestaande uit E. Langui, François Maret en August Corbet, mag dan ook gelukgewenst met zijn uitstekend werk.
De uitgeverij De Sikkel stond borg voor een flinke typografische verzorging en een smaakvolle presentatie. Stevig ingebonden, bevat elk boek een monographie van ongeveer 10 blz., een beknopte bibliographie, een foto van de besproken kunstenaar, een foto en een korte biografie van de auteur, 24 zwartwit reproducties (18 × 24 cm) op glanzend papier en één gekleurde reproductie (zelfde formaat). Kortom juweeltjes die elk liefhebber zeker in zijn bibliotheek zal willen hebben. De prijs werd uitzonderlijk laag gehouden: 60 Fr. per deel.
Hierna volgt een korte bespreking van de ons ter recensie gezonden monographieën.
| |
| |
| |
‘Fritz van den Berghe’ door P.G. Van Hecke.
P.G. Van Hecke is er volkomen in geslaagd om op een bijzonder persoonlijke manier de kunstenaar en de mens te schetsen.
Fritz Van den Berghe, de brug tussen het expressionisme en het surrealisme, werd in deze monographie treffend gekarakteriseerd: ‘Aangegrepen door het fantastische in de samenleving, meer dan enig schilder van zijn tijd, kwam het er op aan in zijn kunst het avontuur te vertolken van de mens midden in een onmenselijke beschaving, met haar verschrikkelijke physische, morele en sentimentele wanstaltigheid.’
De kracht van deze moderne Jeroen Bosch, die ons helaas te vroeg ontviel, werd knap geanalyseerd. Bij het bekijken van de schilderijen van Van den Berghe hebben wij ons eens te meer afgevraagd in welke richting hij zou geëvolueerd zijn indien hij deze oorlog had overleefd. Hoe zou hij, die steeds een avant-gardist geweest is, gereageerd hebben?
Van den Berghe was immers steeds zijn tijd voor. Wars van elk conformisme heeft hij met zijn gloedvolle kleuren en gigantische beelden herrie geschopt. Vaandeldrager in de ware zin van het woord, doch afkering van elk vertoon, heeft hij onze Vlaamse kunstenaars de les gelezen, een les die te laat en veelal zelfs helemaal niet begrepen werd.
Van den Berghe was groot: als mens, als cultuurverdediger, als sociaal strijder en als kunstenaar. Zijn oeuvre was tegelijk een poging tot oorspronkelijke uitbeelding van de werkelijkheid, een evasie uit deze realiteit en een greep naar een sublieme geesteswereld. ‘Samen met hen (de surrealisten) heeft hij de onbekende grensgebieden opgespoord waar de rede, het gevoel, de logica en het waarneembare verzinken in het mysterie.’
| |
‘Magritte’ door Scutenaire
Van voornoemde zegt Scutenaire ‘dat hij het verlangen niet heeft gehad de schilderkunst te dienen, maar dat hij ze heeft willen gebruiken als middel tot kennis en bevrijding’.
Dit is inderdaad een synthetische definitie van Magritte's kunst, die wortelt in het uitstijgen boven elke band van het reële. Zijn evasie, zoals deze van alle surrealisten, brengt ons op betoverende wijze een boodschap uit het gebied waar droom, rede, fantasie, gevoel en logica tot een eenheid van hogere graad werden gekristalliseerd.
Samen met de geniale Delvaux, m.i. toch groter kunstenaar dan Magritte, heeft laatstgenoemde schilder in België de weg
| |
| |
geëffend voor het surrealisme dat, helaas, zo weinig invloed op onze schilders uitoefent. Men vraagt zich af hoe het mogelijk is dat onze vele brave Hendrikken onverschillig blijven voor de onthutsende boodschap die ons via het surrealisme door een Magritte gebracht wordt. Zou hun afkeer voor het modernisme dan slechts een mom zijn waarachter zij hun kleinheid, hun blindheid en hun tekort aan originaliteit camoufleren. Magritte's kunst is meer dan revolutionnair. Ze is visionnair, groots en gericht op de ontsluiering van het mysterie, dat diep verborgen in elk mens leeft.
Scutenaire is er in geslaagd om bondig Magritte's kunstenaarschap te schetsen: ‘hij (Magritte) leeft en draait rondom ons, hij laat zich aan onze smaak niet gelegen om te handelen. En in plaats van zich te laten vangen, is hij het die ons kluistert’.
| |
‘Jules de Bruycker’ door Frank Van den Wijngaert
Voor mij zal De Bruycker steeds een dromende realist blijven, in die zin dat zijn werk van een etherische schoonheid is waarin nochtans ieder detail scherp in relief werd gesteld. De Bruycker was artist in de hoogste zin van het woord. Zulks betekent dat zijn werk niet alleen geschraagd werd door esthetische pijlers, maar ook door humanistische. De Bruycker was een groot dichter met de stift, een tovenaar van zwart-wit.
Het is zeker niet gemakkelijk de kern van de kunstenaars-persoonlijkheid van De Bruycker uit te drukken. Frank Van den Wijngaert is er evenwel in geslaagd de twee grote polen op te sporen waartussen De Bruycker's oeuvre zich beweegt: enerzijds het ironisch verisme, anderzijds de visionnaire kracht.
‘De Bruycker zoekt de mens. Maar deze mens stelt geen problemen; hij wekt geen afschuw, geen liefde of geen mededogen op. Hij is wat hij is: een vrij potsierlijk wezen dat veeleer de lachlust opwekt dan een herinnering aan 't classieke schoonheidsideaal... En toch is deze kunst niet bijtend of bewust agressief. Zij ironiseert het mensentype meer dan zij 't bespot. Zij wenst het niet te minimaliseren, maar plaatst het op zijn werkelijk, d.i. onverbloemd niveau.’
‘...ontstellende visioenen waarin de mens of juister de mensheid, herleid tot haar waarachtige verhoudingen, nog slechts de betekenis heeft van een wanhopig mierennest in 't dreigend aanschijn van onafwendbare cataclysmen...’
| |
| |
| |
‘Edgard Tytgat’ door Maurice Roelants
De afbeeldingen, die hier samengebracht werden, geven een goed idee van de verschillende aspecten van Tytgats kunst. Kermissen, clowns, folklore naast interieurs, muzikanten, portretten. Intimisme naast psychologische verdieping, pittigheid en guitigheid naast schrijnende weedom en beheerste dramatiek, levensvreugde naast levenssmart, maar dit alles steeds getemperd en tot menselijke proporties gebracht door de hoge, subtiele humor die van alles het betrekkelijke ziet en alles met ruime menselijke glimlach beoordeelt. Tijtgat is daarom nooit overdreven en men moet bij hem niet vrezen dat hij ooit in bombast zou vervallen. Zelfs de kleinste zijner fijn gestyleerde vervormingen zijn als zovele modulaties dezer wijsheid. Is hij niet de schilder der grootse gevoelens, der tragische konflikten, der huiveringwekkende afgronden, in alles wat hij schildert, etst of tekent is hij een kunstenaar die de juiste toon weet aan te slaan, de juiste schakering weet te vatten. Kortom: zijn werk is volkomen zuiver. Het is daarenboven van een intense poëzie. Al wat hij schept is tegelijk raak gezien en in een getranposeerde taal weergegeven. Om een woord van Claude Roy over Supervielle te hernemen: ‘Il sait très bien réconcilier la sagesse des paupières closes et la sagesse des yeux ouverts.’ Een vergelijking tussen Supervielle en Tytgat zou trouwens tot de ontdekking van een verrassend paralellisme leiden.
M. Roelants schreef, in Tytgats eigen toonaard, een passende inleiding voor deze helaas te korte maar toch representatieve keus.
| |
‘Jacob Smits’ door Paul Haesaerts
Paul Haesaerts is erin geslaagd in een tiental bladzijden een stof samen te vatten die boekdelen zou kunnen beslaan. De voor een eerste kennismaking met Jacob Smits onontbeerlijke gegevens zijn hier in hun hoofdgeledingen aanwezig: een korte levensschets, psychologisch belicht, de geschiedenis van de rol die het licht doorheen zijn werk heeft gespeeld, een karakteristiek van Smits als kunstenaar, waaruit de onzekere zoeker naar voren treedt, de behandelde onderwerpen en het ineenvloeien in zijn werk van ethische en esthetische elementen, een korte vergelijking met Rembrandt, een schetsmatig aanduiden van zijn historische plaats.
De waarde zelf van Smits' werk hoeft wel niet meer onderlijnd te worden. Op verschillende ogenblikken heeft hij voor mijn gevoel het hoogste bereikt waartoe hij in staat was, en
| |
| |
dat behoort mede tot het beste wat men in de schilderkunst kan bereiken. Hijzelf dacht er nochtans anders over, toen hij op het einde van zijn leven verklaarde: ‘Jammer dat ik sterven moet. Indien ik, gewapend met wat ik thans weet, enkele jaren werken kon, zou ik mirakelen tot stand brengen...’ Zo denkt wellicht ieder groot kunstenaar, of laten we zeggen ieder groot mens op het einde van zijn leven, zo heeft hij trouwens op verschillende tijdstippen van dat leven gedacht, aldus bewijzend dat zijn geest levendig was gebleven.
En Jacob Smits was een van onze zeer groten.
| |
‘Georges Grard’ door Roger Bodart
De bekendheid van Grard bij het groot publiek is van tamelijk recente datum. Dit ligt wellicht aan het karakter zelf van de beeldhouwer, die ver van alle cenakels en drukdoenerij, traag maar zelfzeker zijn eigen organische groei beleefde midden het natuurlijke leven van boeren en vissers in het nog ietwat wild gebleven duinenlandschap te St. Idesbaldus-aan-zee. Doch al wie, zelfs zonder zijn werk gezien te hebben, alleen maar kennis neemt van de afbeeldingen ervan in onderhavig werkje, of, zoals met mij het geval was, van de afbeeldingen in ‘Trois sculpteurs belges’ van Paul Fierens, zal er zich onweerstaanbaar door aangetrokken voelen en met verlangen uitzien naar een volgende tentoonstelling. Al deze beelden ademen een volheid uit, een ‘plénitude’, een rustigheid en een evenwichtige aardse sereniteit, enig in onze moderne beeldhouwkunst. Een uitstekend idee van de samensteller van dit boekje was het van eenzelfde beeld, nl. de eerste versie van ‘Lente’, negen, vanuit verschillende hoeken genomen fotos af te drukken. Elk beeld is even volmaakt schoon, echt en overtuigend. Grard bereikt het maximum effect met het minimum aan middelen. Steeds is hij trouw aan de immanente wetten van het gebruikte materiaal. De zwaartekracht die deze beelden in een volmaakt innerlijk evenwicht houdt is de zwaartekracht van de stof zelve waaruit ze zijn gemaakt. Instintkmatig stileert hij het leven naar de wetten van het materiaal. Men heeft de indruk, niet dat dit werk gemaakt werd, maar dat het eenvoudig is.
De inleiding van Roger Bodart kan als een model van het genre gelden.
| |
‘Oscar Jespers’ door André De Ridder
De kunst van Jespers heeft een boeiende ontwikkeling doorgemaakt, van het expressionisme tot een opnieuw sterker aanleunen bij de natuur, zonder dat er echter van nabootsing sprake
| |
| |
kan zijn, van de taille directe tot het boetseren, ontwikkeling waarin de houding van het bezonnen scheppen de hoofdkarakteristiek blijft vormen. De Ridder verheugt er zich verder over dat door Jespers' evangelie aan de beeldhouwer het verbod wordt opgelegd: ‘naar technische hulpmiddelen te grijpen om tegen de zwaartewet in te gaan en zodoende er zich, door greepjes en foefjes, voor in te spannen een opgeheven arm, een uitgestoken been, en overhellend lichaam kunstmatig in evenwicht te houden. ‘Het aldus nagestreefde innerlijk evenwicht wist O. Jespers af en toe te bereiken, doch m.i. niet zo dikwijls als De Ridder ons zou willen doen geloven. Hij bereikt het zowel in zijn expressionistische periode (‘Broeder en Zuster’ bv.) als in een opmerkelijk ‘In de Zon’ van 1948, doch vooral in enkele zeer sobere koppen zoals ‘Jong Meisje’ van 1940. Werken echter als ‘Opschik’ van 1944, of ‘Zittende figuur’ van hetzelfde jaar, alhoewel van onmiskenbare kwaliteit, missen toch dat ietsje dat ze ons als vanzelfsprekend doet aanvaarden, men voelt er nog te duidelijk in dat de beeldhouwer een gegeven ‘wil’ behandelen. Zo beweegt O. Jespers zich voor mijn smaak op de grens van de werkelijke kunst en het maakwerk. Dat hij deze grens meer dan eens in de goede richting wist te overschrijden maakt van hem een belangrijke figuur.
| |
‘Opsomer’ par Charles Bernard
Opsomer is een bekende figuur uit onze kunstwereld, en dit feit wettigde wellicht de bespreking van zijn werk in deze reeks monografieën. Of was het het feit dat hij zowat de officiële portretschilder is geworden van onze hoge pieten? Wat de inleider ook moge vertellen en tot welke superlatieven hij ook zijn toevlucht moge nemen om ons van de voortreffelijke waarde van deze kunst te overtuigen, op één plaats glijdt hij rakelings langs de waarheid maar keert zich tijdig af om met een sibyllijnse kattesprong weer op zijn poten te vallen, nl. daar waar hij het heeft over de Spaanse schilderijen van Opsomer:
‘Faut-il voir dans ces évasions les signes visibles d'un doute qui de nouveau l'obsède devant les manifestations des écoles d'avant-garde? Il les a toujours considérées avec sympathie mais jamais il n'y a rien sacrifié de son idéal de peinture ni surtout de sa personnalité. Tous les apports de l'impressionisme il les avait fait siens mais dans les strictes limites des exigences plastiques. Si à Cézanne revient le mérite d'avoir redressé la peinture dans des voies rationnelles, jamais chez Opsomer son penchant au pictural ne les lui a fait abandonner.’ Op deze wijze komt men er toe iemands gebreken als zijn hoogste kwa- | |
| |
liteiten op te hemelen. Dat Opsomer een knap schilder is zal wel niemand betwisten, doch een scheppende geest kan men hem m.i. niet noemen.
| |
‘Henri Evenepoel’ door Franz Hellens
Toen Henri Evenepoel in 1899 op nauwelijks zes en twintigjarige leeftijd aan typhuskoorts bezweek, had zijn persoonlijkheid nog niet de tijd gehad om tot volledige ontplooiing te komen. Meesters als Forain, Toulouse-Lautrec, Gustave Moreau en Manet beïnvloeden hem nog al te zeer, maar toch zien we hier en daar iets doorschemeren van hetgeen hij wellicht zou geworden zijn. Hij tracht vooral goed te zien en met liefde te schilderen. ‘Ik heb geleerd, schreef hij, dat men schilderen moest met liefde voor wat men deed en dat enkel wat men uit der harte liefhad lofwaardig was, dat elke penseeltrek moest geleid worden door de sensibiliteit; ver van hen die met de hand schilderen, van hen wier werk een voldoening is voor het oog, maar wier oogzenuw niet in verbinding staat met het hart’. Het wil me voorkomen dat deze woorden zeer actueel zijn.
Onder de afbeeldingen zien we met vreugde de bekende kinderkoppen terug, de decoratieve ‘Spanjaard te Parijs’ maar vooral troffen me een paar schilderijen van zijn reis naar Noord-Afrika waarin hij meer dan elders schijnt losgevochten te zijn van de vele bewuste of onbewuste angstvalligheden die een jong kunstenaar belemmeren in zijn opgang.
Het fascinerende van een Rik Wouters had Evenepoel zeker niet, maar een zeer verdienstelijke persoonlijkheid heeft de schilderkunst in hem zonder twijfel al te vroegtijdig verloren.
| |
‘Pierre Paulus’ door Louis Piérard
Paulus is de schilder die, na lang zoeken eerst zijn roeping heeft gevonden maar dan met één slag groot werk leverde als schilder van de Waalse Pays Noir. Wat Meunier voor de beeldhouwkunst deed, deed Paulus voor de schilderkunst. In het begin nog anecdotisch en decoratief, groeit zijn werk snel boven deze beperkingen uit en dan krijgen we sober geschilderde, monumentale figuren, synthetisch geziene landschappen en indrukwekkend grootse ‘nocturnen’. Alhoewel deze kunst uit één enkele bron haar inspiratie put, nl. de verheerlijking van de werkende mens in een industriestreek, moet toch aangestipt worden dat Paulus nergens vervalt in het gemakkelijk systeem, hij herhaalt niet, zoals sommigen zouden doen, op honderd en één manier het eens ontdekte en met succes bekroonde thema, hij fabriceert geen type-landschap aan de lopende band, maar binnen zijn ge- | |
| |
bied zoekt hij naar afwisseling en nieuwe aspecten.
Louis Piérard commentarieert dit alles op een vrij hooggestemde toon, die soms naar het kinderachtige overhelt, hetgeen toch niet belet dat de feitelijke inhoud van zijn tekst een goede inleiding vormt tot het werk van deze schilder.
| |
‘Permeke’ door Em. Langui
Uit een oeuvre als dat van Permeke vijf en twintig reproducties kiezen die een representatief beeld moeten ophangen van zijn kunst, zal Em. Langui wel meer kopbrekens gekost hebben dan het opstellen van zijn inleidende tekst. Deze is nochtans van zeer goede kwaliteit, geschreven in een stijl die recht op de man afgaat en geen ogenblik aarzelt. Langui's synthetische visie stelt hem in staat iets als een zeer helder microcosme samen te stellen, niet alleen van Permekes kunst, van haar ontwikkeling, van haar intrensieke en historische waarde, maar van een ganse brok geschiedenis van het Vlaams expressionisme. Wat nu de gekozen beelden betreft, schijnt Langui me ernaar gestreefd te hebben van elk facet van Permekes kunst een treffend beeld te geven. Zo zijn de vele prachtige marines hier maar door één specimen vertegenwoordigd, de ‘Groene marine’ van '34. Deze methode schijnt me, binnen het raam dezer reeks monografieën, de goede. Bij Permeke is er trouwens in elk genre genoeg groot werk aanwezig om ook daar de keus zeer kies en moeilijk te maken. Misschien zal iedereen niet akkoord zijn om ‘Moederschap 1929’, dat Langui aan Michel Angelo herinnert, Permekes beste ‘Moederschap’ te vinden. Maar niemand zal kunnen ontkennen dat het werk van betekenis is.
Tenslotte toont dit boek, en dat misschien ongewild, weer eens aan welke de kracht kan zijn van een kunst, die in wezen expressionistisch is, onder welke benaming ze zich ook aandient. Men vraagt zich af of alle grote kunst in de wereld dat niet geweest is.
| |
‘Rik Wouters’ door A.J.J. Delen
Het korte leven van Rik Wouters bevat voor ieder kunstenaar een les. Hij kan er in leren hoe men leeft voor zijn vak, hoe men er alle materieel welzijn voor opofferen kan, hoe men onverdroten werken moet en daarin trouwens een der diepste levensvreugden vindt, en hij kan er vooral in leren hoe men zich moet te weer stellen tegen conventie en verstarrend academisme. Een van de meest in het oog springende eigenschappen
| |
| |
van de jonge Wouters was immers zijn hardnekkig zoeken naar een allerindividueelste uitdrukkingsvorm, zonder de minste toegeving aan de influisteringen van de buitenwereld. Dit wil niet zeggen dat hij geen invloeden heeft ondergaan, elk jong mens ondergaat er, Ensor eerst, Cézanne, Renoir e.a. hebben op hem een diepe indruk gelaten, maar ze hebben hem alleen maar geholpen om zelf te zien.
Als beeldhouwer en als schilder bereikte hij reeds merkwaardige resultaten. De algemene lijn zijner ontwikkeling, die loopt van het impressionisme naar een soort constructivisme is in beide duidelijk waar te nemen. In de beeldhouwkunst leidt ze naar de bekende monumentale beelden waarvan ‘Huiselijke zorgen’ wel het hoogtepunt betekent, in de schilderkunst maakte hij bij ons de baan vrij voor de vernieuwingen die na zijn vroegtijdige dood zouden ontstaan. Een speciale vermelding verdienen nochtans zijn tekeningen (hij was een hartstochtelijk tekenaar) die mij soms zijn ander werk schijnen te overtreffen.
| |
‘Theo van Rysselberghe’ door François Maret
Onder onze luministen die op het einde van vorige en het begin van deze eeuw de vooruitstrevende kunstenaars waren staat Theo Van Rysselberghe vooraan.
F. Maret heeft dat met zijn korte maar stevige studie zeer duidelijk bewezen. Ook de merkwaardige evolutie van de schilder van het pointillisme naar een meer klassieke vorm werd door de inleider op knappe wijze aangetoond.
Sommige werken van Van Rysselberghe kunnen ons thans minder bekoren, van anderen echter gaat er een blijvende schoonheid uit, daarom deed de redactie van de reeks ‘Monographieën over Belgische Kunst’ er goed aan het oeuvre van deze kunstenaar te belichten.
| |
‘Hippolyte Daeye’ door August Corbet
‘Het gebeurt niet elke dag, dat fijn gevoel en goede smaak finaal en volledig triomferen over onbegrip en ruwheid. Daarom is Hippolyte Daeye, die deze overwinning met inspanning van geheel zijn kunnen behaalde, een allesbehalve alledaagse verschijning...’, met deze woorden heeft A. Corbet meteen de bijzondere waarde van de Gentse schilder belicht. Een uiterste verfijning van gevoel en van vorm stellen Daeye in staat ware zielsportretten te schilderen.
| |
| |
De doeken van Daeye mag men niet nonchalant voorbijlopen, met ieder werk moet de toeschouwer een innig contact trachten te bereiken om de diepe sensibiliteit en de schoonmenselijkheid er van te doorgronden.
Over de kinderkoppen en de meisjesfiguren van Daeye hangt er een innige, ietwat weemoedige sfeer die alleen haar weerga vindt in dat diep-menselijk doek ‘De twee Harlekijnen’, waarin Pablo Picasso o.i. één zijner hoogtepunten bereikte.
Men beschouwe deze uitspraak niet als een middel om Daeye voor te stellen als een volgeling van de Spaanse meester, de Vlaming is een persoonlijkheid, zijn oeuvre blijft wars van ieder epigonisme, zijn doeken zijn heldere spiegels van zijn innerlijkheid.
| |
‘Jean Jacques Gailliard’ door Simeon Valentin
Het gebrek van J.J. Gailliard is zijn teveel. Zijn werken getuigen inderdaad van allerlei waardevolle kwaliteiten. De Brusselse schilder bezit een zeer verfijnde en soepele techniek, een buitengewone fantasie en een scherp intellect, allemaal eigenschappen die hem als kunstenaar ten goede kunnen komen. Hij heeft dan ook een persoonlijk en waardevol oeuvre weten op te bouwen.
Alleen wilde hij teveel in zijn doeken leggen waardoor de soberheid en de eenvoud vaak geweld worden aangedaan, waardoor het ‘literaire’ dikwijls de bovenhand krijgt op het ‘picturale’. Dat doet niets af van mijn bewondering voor zijn kunstenaarschap dat hem hoog boven de brave middelmaat en zelfs naast de allergrootsten plaatst.
De passende inleiding van Simeon Valentin zal er zeker toe bijdragen het werk van Gailliard, die misschien onze grootste symbolistische schilder is, dichter bij het publiek te brengen. Ik schreef ‘symbolistische schilder’, maar daarmee werd niet alles gezegd, want in bijna ieder werk schept hij een andere stijl: de passende, zodat wij ook soms zouden kunnen spreken van expressionisme (vb. De Zwemster), fauvisme (vb. Sidonie) en zelfs magisch realisme (vb. De Oostendenaar Ensor).
| |
| |
| |
‘Walter Vaes’ door August Corbet
August Corbet noemt Walter Vaes een afstammeling van de eeuwenoude Antwerpse schildersschool en wij kunnen niet anders dan deze uitspraak onderschrijven, want het werk van Walter Vaes is in essentie een voortzetting van kleurenrijke bloemenstukken en stillevens zoals wij er hebben van een Seghers of een Snijders, of nog van het helder realisme uit het werk van een De Braeckeleer.
De trouw aan de traditie belette hem echter nooit een persoonlijke stempel aan zijn doeken te geven. Zijn aanleg paste trouwens goed bij hogergenoemde op zinnelijke waarneming berustende richting. Toch stond zij nooit het fantastische element in de weg.
Die twee-eenheid (realiteit en fantasie) vinden wij evenzeer in de keuze van de onderwerpen als in de vorm terug.
| |
‘George Minne’ door André De Ridder
Dat André De Ridder één onzer beste kunstcritici is, heeft hij met zijn bondige maar zeer diepgaande studie over. G. Minne weer eens duidelijk bewezen.
Nochtans valt het figuur van de Gentse beeldhouwer niet zo gemakkelijk te behandelen. Het complex van klassieke en moderne, stoere en tedere, ideële en realistische neigingen in zijn werk maakt het moeilijker om het als essayist te benaderen.
Minne is met Meunier de grote baanbreker van de Belgische beeldhouwkunst, hij is echter oorspronkelijker dan de Waalse meester, zijn kunst is als het ware de vertolking van de verfijnde en beheerste menselijke sentimenten. Zijn beelden stijgen op uit de steenmassa's maar geraken er nooit van los. Ieder figuur verpersoonlijkt de grote tragedie van de mens hunkerend naar het bovenaardse en gebonden aan het aardse, dezelfde problematiek die de andere grootheid van de Latemse school Karel Van De Woestijne tot meesterwerken inspireerde.
De bewondering van de dichter voor het werk van Minne was niet toevallig, beider kunst wortelde immers in dezelfde bodem.
| |
‘James Ensor’ door Roger Avermaete
Er zijn kunstenaars die op hun tijd vooruit zijn, of liever die de kunst van hun tijd in een bepaalde richting sturen, een richting waarvan zij de eerste en dikwijls de grootste vertegenwoordigers zijn.
| |
| |
Dat Ensor één dezer zeldzamen is hoeft m.i. niet meer te worden bewezen. Zijn satyren, fantasieën, stillevens en stemmingsschilderijen dragen de kernen in zich van de voornaamste richtingen van de twintig eeuwse schilderkunst.
Men zou kunnen spreken van de eerste Fauve, van de eerste surrealist enz., doch liever heb ik het over de zonderlinge persoonlijkheid van de Oostendse meester. Ik zeg zonderling, dat betekent niet onverklaarbaar.
De mens Ensor leeft in zijn doeken. Daar is de op stemming verzotte dromer uit ‘Russische muziek’, de zachte ironist uit de ‘Ooestersnoepster’, de bittere sarcast uit de ‘Intrede’ of uit één der vele ‘Maskers’. In feite is het telkens dezelfde, de tedere...
Onder onze kunstenaars staat hij vooraan, daarom moet het boekje dat in de reeks ‘Monographieën over Belgische Kunst’ aan hem werd gewijd het eerste dezer reeks zijn waarnaar onze kunstliefhebbers grijpen.
Roger Avermaete schreef een vlotte, maar weinig persoonlijke inleiding. Wij kunnen het hem echter niet ten kwade duiden: over Ensor werd er reeds zoveel geschreven.
| |
‘Richard Heintz’ door Jules Bosmant
De, in 1871 te Herstal geboren en in 1929 te Sy overleden, landschapschilder Richard Heintz, behoorde nooit tot het soort amechtige schildertjes dat zich tevreden stelt met epigonenwerk te leveren.
Zijn eerste doeken staan weliswaar duidelijk onder de invloed van Van Gogh, maar algauw verwerft hij een eigen stijl en werkwijze.
Het is Heintz nooit om details te doen, maar om de totaal-indruk, deze is dan ook overweldigend.
Wanneer hij een Ardeens dal schildert dan maakt zijn doek op de toeschouwer dezelfde brede indruk als het landschap zelf.
Heintz plaats verschillende kleine en grote vlakken naast elkaar, met elk een kleur die in het vlak zelf nog dikwijls oneindig gevarieerd wordt. Dank zij deze zeer verfijnde techniek kon hij de indrukken weergeven zoals hij ze aanvoelde.
Jules Bosmant schreef de korte studie die de reproducties voorafgaat met liefde en bevoegdheid.
| |
‘Paul Delvaux’ door Claude Spaak
Claude Spaak zal wel ervaren dat een essayist zich bezwaarlijk een moeilijker taak kan indenken dan te schrijven over
| |
| |
het oeuvre van Paul Delvaux.
De diepe penetratie in het leven van de menselijke ziel, die deze schilder in zijn werken legt, eist een even diepe ontleding van dat werk om het volledig te kunnen belichten. O.i. besteedde Spaak in zijn korte studie te veel aandacht aan de technische en te weinig aan de menselijke zijde van Delvaux' oeuvre.
De bijzonder indruk die de door hem geschilderde gestalten maken, de ‘onzinnelijkheid’ der naaktfiguren, de eenzelvigheid der personages, dat alles werd omzeggens niet behandeld.
De verdienste die de studie van Spaak dan toch heeft ligt hoofdzakelijk in het herhaald aantonen van de klassieke geest in het werk van Paul Delvaux. Het ‘surreële’ dat de meester in zijn doeken vastlegt is een klassieke schoonheidsdroom. En toch... het is ook veel meer dan dat, het is een stuk van ons diepste ‘ik’, van ons lichamelijk en bovenaards verlangen, van onze betrachtingen naar een gezuiverde menselijkheid, van onze ahnungen naar het Absolute.
Paul Berkenman, Erik Van Ruysbeek en Rik Lanckrock.
|
|