Still More Brains
Na de lectuur van meesterwerken als ‘Le Rouge et le Noir’ en ‘La Chartreuse de Parme’ vraag ik me weer eens af wat ik er uit onze romanproductie zou kunnen tegenover plaatsen. En ik vind niets. Het feit dat ik me zoiets afvraag is reeds symptomatisch - ik beeld me even in: zou een Engelsman ook aanstonds die vraag stellen? - doch dat ik me die vraag ‘weer’ eens heb gesteld wijst op een nog veel ellendigere toestand. Er kleeft iets ziekelijks aan. Alsof een phobie aan de grondslag ervan lag.
Het is echter een feit dat we geen grote romankunst bezitten. De doorsnee Vlaamse romanschrijver laboreert op dit ogenblik nog vlijtig op de schoolbanken, en al bezitten we in ‘Joachim’ en een paar andere werken enkele lichtpunten, toch zijn we, globaal genomen, nog nergens. Een vluchtige kijk op de productie, alleen maar van Fransen en Angelsaksers toont dit overduidelijk aan, en als we de vermetelheid zo ver drijven ook het verleden in de vergelijking te betrekken, zinken we gewoonweg in het niet.
Maar laten we het verleden rusten. Stelt men zich voor, dat de Vlaming op dit ogenblik in staat zou zijn een boek te schrijven als ‘Time must have a Stop’? Het antwoord is niet twijfelachtig. In het Engels en het Frans worden op dit ogenblik spelenderwijs, door tweede- en zelfs derderangschrijvers romans geschreven die gerust de vergelijking kunnen doorstaan met de producten die wij met vreugde als een vooruitgang en een aanwinst in onze letteren begroeten. Het publiek vergist zich niet zodanig wanner het Franse of Engelse boeken verkiest boven Vlaamse. Doch de Vlaamse schrijver vertoont een neiging om elke koelbloedige confrontatie met dit feit te ontwijken. Het is gemakkelijker.
Een voorbeeld. In hoeveel Vlaamse romans vindt men bv. de verfijnde hoogstaande conversatie, teken van hogere cultuur, over politieke, philosophische, morele of culturele onderwerpen, zoals men die vindt bij een Huxley? Nergens. Ten eerste, de Vlaming heeft hierover nog geen gevormde mening, en is in het gunstigste geval alleen bekwaam zulke conversatie te volgen, maar hoegenaamd niet in staat er wezenlijk deel aan te nemen met enige kans op het slaan van een behoorlijke figuur. Ten tweede is hij over het algemeen ook niet bekwaam een natuurlijke conversatietoon over ietwat verhevener of abstracte onderwerpen te vatten. Indien hij hiertoe toch een loffelijke poging aanwendt, dan klinkt alles schools, gemaniëreerd en even on-