Welk een dualiteit spreekt hieruit en welk een onzin: iets willen bereiken dat niet bereikt kan worden, althans volgens menselijke beweringen.
Dit is het zo beruchte weten van het niet-wezen (docta ignorantia).
* * *
Aforismen halen wij gewoonlijk uit een boek wanneer ze in ons kraam passen.
* * *
De grootheid van de mens schuilt niet alleen in verbazende wijsheid, in ruim gevoel of grote redelijkheid, doch in de moed om ongelijk te durven bekennen.
* * *
Hoe belachelijk een mens ook is toch verdient hij urenlange aandacht voor zijn onnozel bedrijf.
* * *
De essentie van de wereldliteratuur zou ten slotte in een woordenboek (zakformaat) samen te bundelen zijn. Minne heeft gelijk: ook ik houd van romans in 20 lijnen.
* * *
Reeds dikwijls vroeg ik me af waarin de zeer speciale bekoring bestond die we slechts bij de lectuur van een paar werken terugvinden.
Tothiertoe was dit bij mij het geval met Van Suchtelen, Shakespeare, Daisne, Wilde, Herreman, Gijsen, Miller, Lawrence, Wilder, Du Perron, Colle, Vermeylen, Gide, Huxley, Maugham, e.a.
En nu meen ik - morgen denk ik er wellicht anders over - dat deze auteurs het door mij gedroomde leven projecteren in een milieu waarvoor ik psychisch voorbestemd ben.
Zo zou het te begrijpen zijn dat een werk dat subliem is voor een bepaalde persoon, van geen betekenis is voor iemand anders, omdat deze laatste in zich een droomwereld draagt die geen gelijkenis vertoont met deze van de eerste. Zo zal een overtuigd christenmens nooit de wezenlijke schoonheid kunnen aanvoelen van een gedicht van bv. Baudelaire of een roman van bv. Wilde. Anderzijds ligt m.i. een even grote bekoring in het verwoord zien van gevoelens of gedachten die in ons reeds lang gistten maar uit impotentie tot vormgeving geen gestalte konden aannemen.
* * *