Arsenaal. Jaargang 5(1949)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Dood van de dichter Hij stierf te midden van herinneringen: Zijn moeder en zijn vader en zijn vrouw, Zijn kinderen, zijn kunst en zijn berouw En wilde dit bezit nog eens bezingen. Zijn moeder was een milde, mooie vrouw, Te zacht wellicht om lang te mogen leven, Drie jaren maar was ze bij hem gebleven - Ach nooit wordt alles licht na zulke rouw! Zijn vader was de strengheid van zijn jeugd, De goedheid van zijn rijpe levensdagen, Zijn vrouw was hart en hulp en heimwee samen, Zijn kinderen waren zijn reinste vreugd. Dat dichten rook was had hij steeds geweten Want alle kunst vergaat na deze tijd, Alleen de deugd leeft voort in eeuwigheid, Helaas de deugd was hij zo vaak vergeten! Berouw belaadde hem. Hij wist zich loom, Oud en vermoeid, hoewel pas acht en twintig. Hij sloot de ogen en hij steunde: Vind ik Nu God of is ook 't ander leven droom? Toen kwam zijn vrouw in tranen naast hem staan, Zijn vrouw: het broze hulsel van zijn vruchten, Hij kuste haar een laatste maal en zuchtte: Ach kind, je hebt me zoveel goed gedaan! En hij viel neer. Hij stierf. Zijn taak was af. Zo werd hij plots een deel van het verleden. Hij had de meeste mensen steeds gemeden En zijn gedichten nam hij mee in 't graf. Valère Coopmans Vorige Volgende