Doch wat me voor alles hindert is dat U me niet begrijpen wil. Indien ik beweer dat ik voor de kunstenaar de meest volstrekte vrijheid opeis, dan verkondig ik een mening die zich gevormd heeft: enerzijds door ervaring, anderzijds door beschouwing van een aantal elementen. Dit betekent evenwel niet dat ik de willekeur predik bij de mens, d.i. dat de kunstenaar als mens, als sociaal wezen in een geordende of rotte maatschappij (zoals U verkiest) niet de plicht zou hebben als ‘mens’ te strijden voor de verbetering van de ‘mensheid’, van de samenleving.
Inderdaad, kunst is kunst en heeft als dusdanig te gehoorzamen aan de reacties op haar intiemste wetten. Ik ontken niet dat tendenzwerk groot werk KAN zijn, doch het is niet uiteraard groot.
Laat ons dus voorzichtig zijn, want er bestaat zoiets als een literatuurhistorie die U zou moeten bewijzen dat uw stelling zoniet onhoudbaar, dan toch vrij wankelbaar is.
Als U het verkieslijk acht dat de kunstenaar door zijn werk medehelpt aan de verwezenlijking van een rechtvaardiger maatschappij, dan kan ik zulks slechts beamen, doch ik zal blijven weigeren van de artist te eisen dat hij in zijn schepping zou gekortwiekt worden door enige verplichting.
Anders is het gesteld waar het gaat om zijn plichten als mens, als deel van de maatschappij. Hier heeft hij verplichtingen te aanvaarden omdat hij het aan zich zelf verschuldigd is de menselijke waardigheid te verdedigen, te verwerven of te handhaven. Deze ontdubbeling van het door ons behandelde probleem heeft U zich niet getroost. U heeft mij niet willen begrijpen. En dat is spijtig, want het komt er niet zozeer op aan elkaar te bekampen en te haten, de hoofdvereiste is dat we elkaar leren begrijpen en waarderen.
Als ik U dan toch, na dit misverstand, een tweetal vragen mag stellen, dan zijn het deze: Wat bedoelt U met uw zin: ‘Het is niet de mens, die de samenleving vorm geeft, maar de samenleving tekent de mens’?
Gelooft U soms dat de samenleving zo maar ageert op de mens zonder voorafgaandelijk en bestendig door de mens te zijn gevormd en beïnvloed?
Tot slot dan uw opmerking over een strijd tussen onze tijdschriften. Hoe weinig belang zulks ook heeft meen ik U toch te moeten attent maken op het feit dat zo er bij ons aan één principe wordt vastgehouden het is om achting te hebben voor ieders overtuiging, zodat er m.i. geen sprake kan zijn om ons tegen U te keren. Voor ons heeft de mens, zelfs een tegenstander, te veel belang om ons TEGEN hem te kanten.
Rik Lanckrock