Arsenaal. Jaargang 5(1949)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] Ballade van ‘Elckerlyc’ Aan Karel Van Den Branden. Nog eer je recht weet Wat ongevraagd je werd gegeven, Heb je 't onherroeplijk beet, Ben je al aan 't leven. Van dan af gaat het rustloos voort, Door dik en dun, berg op, berg af, Door iets of iemand steeds gestoord ‘Van de wieg tot aan het graf’. Je wroet en je drinkt en je vecht, (O altijd maar dronken te zijn!) Je roept op 't geluk en het recht, Maar 't blijft bij een lokkende schijn. De zomerzon schroeit je schedel kaal, Soms voel je je hart als bevroren, Je schimpt op de mensen en God, allemaal, Was jij dan niet uitverkoren? Hoe woest je jezelf tracht te weren, Het liefste wordt toch smart en spijt, Je laat er je kracht en je kleren, En je dromen ben j'hopeloos kwijt. Je lijf wordt stram, je geest wordt moe, Maar leven moet je, leven, Wat dee je graag je ogen toe Voor goed, maar 't wordt je slechts eenmaal gegeven. Door ieder leed gekneusd, gespeend van iedre lust, Denk je aan een veilige kluis, Je hart verlangt enkel nog rust, En je wendt de stap weer naar huis. Je komt binnen en zegt: ‘Goên avond, vrouw’ En je zet je en stopt gauw een pijp, Ze knikt en zwijgt, verduldig, trouw, En het uur van de rust is rijp. [pagina 28] [p. 28] Ben je ooit van hier wel weg geweest? Was 't alles geen tocht binnenin? En blijft er iets dat nooit geneest Vindt je hier, wellicht, toch de zin. Wat wil je nog verder weten? Zo blijft het tot je laatste snik: Verslagen, verzoend of vergeten, Dat is de ballade van ‘Elckerlyc’. Frans De Wilde Vorige Volgende