Arsenaal. Jaargang 5(1949)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Het opgelichte masker Aan Louis Horenbeek. Gij, die mij kent, of denkt ten minste mij te kennen, en mij, sinds lang, als een gelukkig mens beschouwt, daar ik u, met mijn brede glimlach kon verwennen, en zing en drink, en niets in 't leven heb berouwd. Hoe zouden, van verwondering, uw ogen schrikken, moest gij mijn hart met vele open wonden zien, en mij, in 't holle van de nacht, plots horen snikken: men kan niet altijd aan het noodlot weerstand biên... Maar gij merkt niets, tenzij de glimlach op mijn wezen, het masker dat de sporen van veel lijden bergt... Gij hebt mij, als ‘gelukskind’, overal geprezen, en toch, ik ben een mens die warmer zonne vergt opdat mijn jonge, zieke hart eens zou genezen... Ghislain Laureys Vorige Volgende