Arsenaal. Jaargang 4(1948)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] Uit ‘De Schepping’ Een negersermoen door James Weldon Johnson En God stapte uit de ruimte, Keek rondom zich en sprak: - ‘Ik voel me eenzaam. Ik zal me een wereld maken.’ Zo ver als God's machtig oog reiken kon. Bedekte de nacht alles. Donkerder dan honderd donkere nachten Diep in een zee van bossen. Dan glimlachte God, En het Licht kwam op. De nacht verdween langs hier En het licht stond brandend langs daar. En God zei: ‘Dat is goed.’ Toen nam God het Licht in Zijne handen en Hij rolde het om en d'om tot Hij er de Zon uit maakte. Hij zette de Zon warmend aan de Hemel, en het Licht dat overbleef verzamelde God in een glinsterende bal en zwierde het tegen de donkerte. Zo versierde Hij de nacht met de maan en de sterren. Dan, beneden, tussen de nacht en de dag, plaatste Hij de wereld, en God sprak weer: ‘Dat is goed.’ Toen keek God eens rond naar alles wat Hij reeds gemaakt had, en Hij zei: ‘Ik ben toch nog erg eenzaam.’ Hij zat neer tegen een heuvelkant waar Hij rustig kon denken. Hij zat neer bij een diepe, wijde rivier met Zijn hoofd in Zijn handen, en peinsde en peinsde, tot Hij dacht: ‘Ik maak me een mens.’ Uit het rivierbed schepte Hij klei: en aan de oever van deze rivier knielde Hij. De Grote, Almachtige God, die de Zon bracht en Haar in de Hemel hing, die de Sterren tot de verste hoeken [pagina 31] [p. 31] van de Nacht geworpen had, die de Aarde gerond had in de palm van Zijn hand, deze Grote God, knielde neer in het Stof lijk een Moeder over haar kind buigt, en zwoegde met een brok klei tot Hij het schiep volgens Zijn eigen Beeld. Dan schonk Hij het de levensadem, en de mens werd een levend Wezen. AMEN. AMEN. (Vrij vertaald.) Marcel Van Spaandonck. Vorige Volgende