De Verzetslyriek in Nederland gedurende de afgelopen oorlogsjaren
Na een vredesperiode van ruim honderd jaar werd op 10 Mei '40 Nederland opnieuw gewikkeld in een oorlog, die zonder enige twijfel een van de meest tragische episodes uit de wereldgeschiedenis zou worden. Deze oorlog, welke een vervolg op de eerste wereldoorlog genoemd kan worden, beperkte zich niet tot de strijdende legers, maar werd gevoerd door de volkeren. De nieuwe strijdwijze, die reeds in 1914 haar oorsprong had gevonden eiste de volledige inzet van het gehele volk, een inzet, die millioenen slachtoffers zou kosten, een inzet ook, die elk individu onmiddellijk bij het sinistere krijgsbedrijf betrok. Zo eiste ook deze tweede wereldoorlog van het Nederlandse volk, dat zijn vrijheid in een tachtigjarige strijd had veroverd en deze vrijheid tegen geen enkele prijs wilde afstaan, een volledig opgaan in het chaotisch gebeuren. Het Nederlandse volk heeft, als zovele andere volkeren, deze eis begrepen en zijn vrijheid verdedigd in de vrije wereld, strijdend in de geallieerde legers, in het bezette vaderland, strijdend in het verzet. Het behoeft geen betoog, dat deze strijd om de vrijheid en onafhankelijkheid van het land, deze strijd om het behoud van de Christelijke beschaving, haar neerslag vond in de literatuur, zoals eens, nu drie honderd jaren geleden in de geuzenlyriek.
Het is begrijpelijk, dat er een grote overeenkomst bestaat tussen de Geuzenlyriek van de tachtigjarige oorlog en de verzetspoëzie der afgelopen oorlogsjaren. Immers, uit beide spreekt het van verontwaardiging verkropt en het door de tyrannie strijdlustig geworden gemoed, de taal van lijden en verdriet. Uit beide spreekt de wil om zich te verzetten in een strijd om het dierbaarste, wat hij heeft te verdedigen, in een strijd om het bestaan, dat de man zich in jaren heeft opgebouwd. Een onzer jongere dichters die in deze strijd het leven liet, n.l. Jan Campert legt daarvan getuigenis af in zijn ‘Ballade van de Achttien Doden.’:
‘...... O, lieflijkheid van lucht en land
van Hollands vrije kust -
Eens door de vijand overmand,
vind ik geen uur meer rust;
Wat kan een man, oprecht en trouw,
nog doen in zulk een tijd?
Hij kust zijn kind. Hij kust zijn vrouw
en strijdt de ijdele strijd.’
Ondanks het feit, dat zowel aan de Geuzenlyriek als aan de hedendaagse verzetspoëzie op de eerste plaats de geest van