| |
| |
| |
De Wolvin in de schaapsstal
Ofschoon onze onderpastoor zo heftig met zijn vuist op de predikstoel had gebeukt, dat wij er van wakker schrokken en begonnen te beseffen dat hij ons voor het verderf aan de kust wilde behoeden, stelde Genoveva, die ik nochtans voor een stuk kwezel aanzag, me in de loop van dezelfde week voor dat wij ons verlof aan zee zouden doorbrengen. Had ze me gezegd, dat ik van het buurmeisje, waarop ik verliefd was, luidop had gedroomd, ik zou niet minder geschrokken zijn. Toen ik van mijn verbazing bekomen was, voelde ik me eigenlijk verheugd, doch ik liet Genoveva mijn blijdschap zo maar niet onmiddellijk blijken. En om me een air te geven dat ik met haar voorstel vooralsnog niet akkoord was, vroeg ik Genoveva of we ons wel zo'n vacantie konden veroorloven. Daar had ze voor gespaard, antwoordde ze, zonder dat ik er iets van af wist. En vermits ik toch geen nieuwe bundel persklaar had, zouden wij het spaargeld wel aan zo 'n buitenkansje mogen besteden. ‘Welnu dan’, antwoordde ik, ‘maar ik hoop dat gij u aan zee niet zult vervelen’.
Waarom Genoveva eigenlijk naar zee wilde, durfde ik haar vooralsnog niet te vragen, omdat ik er voor vreesde dat ze soms op haar besluit zou kunnen terugkomen. De beweegreden ervan kwam ik echter vroeger te weten dan ik had durven te verwachten. Eerst loog Genoveva me voor dat ze rust nodig had, nu vooral, daar onze tweede - toen bad ik dat het ditmaal een zoon zou zijn - niet al te lang meer zou uitblijven. Die rust kon ik Genoveva natuurlijk niet weigeren. Maar onbedacht vroeg ik haar of ze zich aan zee niet méér zou vermoeien dan thuis, want daar zou ze ook wel zelf de keuken moeten verzorgen. Het scheen me immers onmogelijk dat Genoveva zoveel had gespaard, dat wij het ons zouden kunnen veroorloven in een restaurant te gaan eten. Maar alles was al geregeld, zei ze. Haar nichtje, Jenny, zou meegaan om het huishouden te helpen beredderen. Ook als we thuisbleven zou Genoveva Jenny's hulp vandoen hebben. En daarbij, peroreerde ze, de Van Dyck's gaan ook. En als die gaan, waarom wij niet? Maar ik luisterde eigenlijk al niet meer, ik had Genoveva kunnen omhelzen. God, welke vondst, Jenny!
Ik moest het me niet ontveinzen dat ik voor Jenny een zwak had. Als ze aan huis kwam - jammergenoeg al te zelden sinds ze ons als buitenmeisje niet meer, zoals in oorlogstijd, diende te bevoorraden - verliet ik mijn studio om haar gezelschap te gaan houden. Zelfs als ik me meer dan ooit geïnspireerd voelde. En telkens vroeg Jenny me of ik, kozijn - want zo noemde me ze steeds - nog altijd zoveel werk had, want Genoveva
| |
| |
moet haar meermaals over mijn drukke bezigheden onderhouden hebben. Een paarmaal kwam Jenny in mijn studio, meegetroond door Genoveva. Dat zij haar handen van verbazing in elkaar sloeg als ze mijn bibliotheek zag, ware een leugen. Een theatrale kreet kon ze evenwel niet onderdrukken. Welk een geleerd man had Genoveva toch! En een man die nooit uitging, tenzij voor zaken. Dan glimlachte ik bedremmeld-gelukkig als een scholier, die in het bijzijn van zijn ouders door zijn meester wordt gevleid. Ondanks de bewondering, die Jenny voor me koesterde, was ze minder geïntimideerd dan ik. En omdat bewondering ons minder bedeesd maakt dan liefde, durfde ik niet te veronderstellen dat Jenny op me verliefd was, alhoewel ik nauwelijks dertig jaar was en ik nog een fris uitzicht had. Toch zou ik Jenny ook een compliment willen maken hebben, doch Genoveva week niet van haar zijde. Ik zeg echter ‘willen maken hebben’, want ik ben er zo goed als zeker van dat ik er nooit toe in staat zou geweest zijn. Indien ik maar één ogenblik met Jenny alleen ware geweest, ik zou me schuchter en onbeholpen hebben gevoeld als was ik voor het eerst met een meisje, dat ik liefhad, alleen. Gelukkig deed zich nooit zulke hachelijke gelegenheid voor en kon ik Jenny in stilte blijven beminnen. Het was een rustige liefde, in zoverre liefde rustig kan zijn, een weg-dromen wanneer ik in mijn studio aan Jenny dacht, aan haar fonkelende, donkere ogen en haar frisse, blozende wangen. Haar mond laat ik buiten bespreking, want elke beeldspraak ontbreekt me om die te beschrijven. En over haar benen en stevige, spannende borsten wens ik te zwijgen, want ik ben een fatsoenlijk man.
Dagenlang was ik ongerust dat er een kink in de kabel zou komen, doch de langverwachte dag - zoals die van onze plechtige communie en ons huwelijk - brak aan. En beladen als koelies vertrokken wij naar zee. Wij, de koelies, dat waren Jenny en ik, want de toestand van Genoveva, die over een drietal maanden in het kraambed zou liggen liet het niet toe dat zij ons hielp. Op Anny moesten wij natuurlijk evenmin rekenen, ik mocht al tevreden zijn dat ik haar niet hoefde te dragen. Doch zij had bijna al haar speelgoed mee, en begrijpelijkerwijze was niemand anders dan ik met de zorg ervoor gelast. Eigenlijk voelde ik me er over beschaamd dat ik haar ‘velo’ - een driewielfiets die voor de gelegenheid een nieuw kleurtje had gekregen - almaardoor moest meesleuren. En met dat ding moest ik dan nog van de ene naar de andere kant van het perron, want de bagagewagen hing natuurlijk achteraan alhoewel de stationchef me verzekerd had dat hij na de locomotief was ingeschakeld. Eén troost had ik nog: de stoel, die Anny voor strict private doeleinden gebruikte, was goddank thuisgebleven; maar dit had me een pleidooi gekost waarbij een advocatentong als
| |
| |
die van Mr. Victor niet scherp genoeg zou geweest zijn. Verder verliep de reis normaal en wij stevenden op de kust af als op het Land van Belofte.
En toch kwam er een kink in de kabel. Nog geen twee dagen waren wij aan zee toen er alreeds een onbekende kerel kwam opdagen, Jenny's lief. Hij heette Kamiel en hij had vuisten waarmede mijn fijne dichtershand op weinig strelende wijze kennismaakte. Doch hij was joviaal, die Kamiel - van een kerel met zulke handdrukken kon ik trouwens niets anders verwachten - en een tikje te vrijpostig was hij ook wel, want hij kon zoveel eten als wij met ons drieën. (Anny uitgezonderd, want zij gooit meer op de grond dan naar binnen.) Dezelfde dag, een Zondagavond, reisde Kamiel echter af; 's anderendaagsmorgens al moest hij met zijn melkkar op weg. Aan het station zal er zich eens te meer een classiek drama afgespeeld hebben; maar wat er 's namiddags voorviel was andere en straffere peper. Na het eten was Kamiel plots verdwenen. En Jenny eveneens. Waar beiden heen waren was me alles behalve een raadsel. Wat er zich zoal in een badhokje en in de duinen voordoet, kon ik me - niet zonder een hartsteek uit afgunst gewaar te worden - al te best voorstellen! En, goddank, ik vond in Genoveva nogmaals een stevige steun. Ze zei Jenny vlakaf dat het moest gedaan zijn. Wij waren deftige mensen. Dat Kamiel hier 's Zondags kwam, daar had ze niets op tegen - doch liefst zo weinig mogelijk, kwestie van dat eten - maar dat zij, een snotjong van achttien jaar, er zo maar met een vreemde luis op uit trok, nee! Jenny pruilde een beetje en liep naar haar kamer, maar 's anderendaags fleurde ze alweer op.
Stellig had Jenny haar vrijer over dat incidentje ingelicht, want de Zondag daarop bleef hij als het ware aan tafel geplakt. Dit verveelde me zo, dat ik voorstelde de namiddag gezamenlijk aan het strand door te brengen. Voorzichtigheidshalve vergezelden wij Kamiel voltallig naar het station. Dat Kamiel een lomperd was, zoals wij ons eerst hadden voorgesteld, mochten wij eigenlijk niet zeggen. Voor Genoveva had hij een kilo boter en voor Anny een pak chocolade meegebracht. Ondanks die boter en die chocolade hadden wij Kamiel niettemin liever verloren dan gevonden. Ik nog liever dan Genoveva. Niet alleen omdat hij me omwille van Jenny dwars zat, maar ook omdat hij geen enkel onderwerp kon aansnijden dat me interesseerde. Daarbij, zijn boerenafkomst kon hij niet loochenen. Ongaarne zou ik dan ook een vriend ontmoet hebben wanneer Kamiel in mijn gezelschap was.
En nochtans, ook Jenny was van de buiten, maar wélk verschil! Steeds droeg ze een kort, licht kleedje. En hups was ze en lening in haar gang en gebaren. Zelfs geneerde ze zich niet haar benen nonchalant over elkaar te gooien. En op het strand droeg
| |
| |
ze, tot ergernis van Genoveva, een badpakje dat geen kwezel zich zou aangetrokken hebben. Soms moest ik mijn blik van Jenny afwenden opdat Genoveva geen kwade vermoedens zou gekregen hebben. Dan amuseerde ik me maar met Anny. En vaderlijk deed ik mijn best om kuilen te helpen graven en zeewater te gaan scheppen.
Alhoewel ik me ervan bewust was, dat ik Jenny zoveel mogelijk diende te ontwijken, verbeidde ik zo langer zo meer de gelegenheid om met haar alleen te zijn. En die gelegenheid kwam, onverwachts. Genoveva zou met Anny een bezoek brengen aan de Van Dyck's, die in de buurt hun intrek hadden genomen. Die namiddag was het zo drukkend heet, dat het me weinig moeite kostte om Genoveva te doen geloven dat ik aan schele hoofdpijn leed. Dat bezoek aan de Van Dyck's zou me zeker geen goed doen, zei ik, nu in géén geval. Genoveva wist welke hekel ik aan de conversaties van de Van Dyck's had en medelijdend stemde ze er in toe dat ik zou thuisblijven. Jenny, die door de Van Dyck's niet geïnviteerd was, wellicht omdat ze haar voor onze meid aanzagen, zou inmiddels gaan winkelen. Ik ging naar de slaapkamer, waar het betrekkelijk fris was. I.p.v. er te rusten bleef ik echter aan de deur staan om Genoveva en Anny te horen vertrekken. Door de dagelijkse omgang met Jenny voelde ik me minder bedeesd tegenover haar, zelfs in zoverre gemeenzaam dat ik thans liefst op haar zou geroepen hebben; maar dit achtte ik een strategische fout. Niet zo maar onmiddellijk op het doel af, maar langs veel wegen om, dacht ik. Misschien zou Jenny wel vanzelf in de kamer komen, voor ene of andere benodigdheid. Te lang mocht ik echter in de kamer niet wachten. En daar ik Jenny aanstalten hoorde maken om te vertrekken, spoedde ik me naar beneden. Vruchteloos trachtte ik een reden te vinden om haar te weerhouden. Radeloos meende ik haar te vragen haar te mogen vergezellen. Maar dit vond ik weldra al te belachelijk. Ten slotte vroeg ik haar dat ze me aspirines zou meebrengen uit de stad. Anderhalf uur bleef ik alleen achter. Inmiddels werd ik kwaad op mezelf omdat ik Jenny dan toch niet had vergezeld. Lusteloos doorbladerde ik de krant en grimmig keek ik naar het uurwerk, waarvan de wijzers maar niet voortkruípen wilden. Ongeduldig als ik was begon ik werkelijk hoofdpijn gewaar
te worden. Maar zodra Jenny de deur opende sprong ik op en zei ik haar dat ik al van mijn hoofdpijn genezen was. Ze schonk er evenwel geen aandacht aan en antwoordde: ‘Er is veel volk aan 't strand.’ Daaruit meende ik te besluiten dat ik maar best zou ophoepelen. Toch waagde ik een ultieme poging. Haar hier, thuis, in mijn netten lokken, leek me te riskant. Genoveva kon soms vroeger thuiskomen dan ze gezegd had. Om Jenny te laten blijken dat ik van zin was een bad te gaan nemen, nam ik mijn
| |
| |
badpak dat nog steeds aan het wastouw hing. Jenny's badpak hing naast het mijne en het hoofd naar Jenny omwendend vroeg ik: ‘Ga je ook mee in zee?’ ‘Misschien wel,’, antwoordde ze. En meteen ging ze haar badpak losmaken. Ik voelde me gehaast als een dief die zonder uitstel zijn slag wil slaan. Oog voor hetgene rondom mij gebeurde had ik niet, noch voor de zee, noch voor de meisjes die zich, op het strand uitgestrekt, bruin lieten branden. Iets had ik slechts in het oog, de badhokjes. Doch onbeholpen bleef ik staan als wist ik niet precies waarheen. Ik voelde me van streek. Doch plots dook er een man op die me had gade geslagen en me twee tickets in de hand duwde. Eén oogopslag keek ik angstig op naar Jenny, maar zij hield zich kalm als was ze mijn vrouw. En terzelfdertijd ging de man ons al voor naar een badhokje. Ik verwachtte me er aan dat Jenny me zou verzoeken op haar te wachten tot zij ontkleed was. Doch alsof we er ons over schaamden dat elke aarzeling ons belachelijk zou maken, stapten we te zamen in het badhokje...
Berouw over mijn daad voelde ik niet. Niet omdat ik een verstokt zondaar was, maar over zo 'n buitenkansje kan een mens van vlees en bloed alles behalve spijt voelen. Wel voelde ik angst voor Genoveva. Maar Jenny zou dit avontuurtje wel niet bekend maken. En ik geloof dat zij er evenmin spijt over had. Dat Jenny niet aan haar proefstuk was, ondervond ik. Evenzeer dat Kamiel haar sinds een paar weken niet meer had kunnen genaken. Doch zô iets had ik van Jenny niet durven verwachten. Zou de afwezigheid van Kamiel daar voor iets tussen zitten? Ik dacht er reeds ernstig over na die Kamiel er uit te gooien. Of beter, daar zou ik Genoveva wel in het strijdperk voor krijgen. Maar kom, mocht ik wel verlangen dat Jenny ongehuwd bleef? Blijkbaar had zij onze verhouding toch niet ernstig opgenomen. Kamiel zou best met haar blijven vrijen. En het wijselijkste was hun te laten betijen, zonder al te veel opvallende afgunst.
Wij hadden echter zonder de Van Dyck's gerekend. Van Dyck's oudste liep met haar vrijer op het strand toen Jenny en ik terzelfderijd uit het badhokje waren gestapt. Natuurlijk was het een triomf voor de Van Dijk's dat ze mij - dichter de Koker, de fatsoenlijkheid in hoogst eigen persoon! - konden bekladden. En met zijn meid dan nog! Stel u voor, de meneer die hun niet eens wilde bezoeken. Hij wist wel waarom, de schijnheiligaard! En met het nodige misbaar werd Genoveva van mijn slippertje op de hoogte gesteld.
Buiten zichzelf van woede stond Genoveva ons in de keuken op te wachten. Maar Jenny hield zich kranig. Wel werd ze een beetje rood en enkele seconden bleef haar verdedigings-reflex in gebreke. Doch weldra hernam ze zich en flapte ze het er uit: ‘Als we daar goesting voor hadden zouden wij dat
| |
| |
voorzichtigheidshalve thuis hebben gedaan! Leugens zijn het, niets dan leugens!’ Als versuft lag ik in een zetel. Niet eens in staat Jenny bij te springen. Dat Anny in een huilpartij losbarstte en op mijn knie wilde klauteren, merkte ik nauwelijks op. De rest van het krakeel hoorde ik als versuft. En dan richtte Genoveva zich tot mij. Maar op elke vraag, die ze me stelde, bleef ik het antwoord schuldig. Honderd mijlen vandaar had ik willen zijn, alleen.
Een half uur nadien stond Jenny al reisvaardig. ‘Leugens!’ riep ze nog eenmaal op pathetische toon. En toen trapte ze het af, naar Kamiel...
Remi Boeckaert
|
|