Arsenaal. Jaargang 4
(1948)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Mr A. RoothaertEen logisch Mens en een menselijk HartRoothaert is ongetwijfeld één Hollands schrijver die in Holland en België én in het buitenland gelezen wordt. Gelezen en door de intelectueel én door de man-in-de-straat. Van ‘Dr. Vlimmen’ verschijnen nu nog geregeld om het jaar een paar drukken. En van ‘Die verkeerde Weereldt’ kon eerst de 28e druk over de Belgisch-Hollandse grens geraken. Daarmee bedoelen we niet dat een best-seller hoogstaand literair werk is. Het is overigens zeer moeilijk Roothaert te ‘classeren’ in de Nederlandse literatuur. Want deze schrijver is zowel realist als filosoof, verteller als psycholoog, humorist als sarcast, verdediger als Openbaar Ministerie, historicus als pamfletist, Zuid-Brabander als Antwerpenaar, liberaal denker als sociaal betoger. Wat hij niet is? Een belletrist. Want altijd heeft hij iets te vertellen: wantoestanden hekelen, onrecht aanklagen, ervaringen meedelen, ‘sommige mensen een spiegel voorhouden’, trachten ons eigen leven beter te maken, maar vooral ons de werkelijkheid tonen in haar vele aspecten en de sociale mens. * * * Een schrijver kan ons op velerlei wijzen dienende kunst scheppen. Eerst, althans zo denken wij, door de sociale mens uit te beelden. Maar ook door literatuur te geven, welke ons verheft boven de dagelijkse beslommeringen en ons gelukkiger maakt. Mijn doel is, aldus schrijver in een interview, onderhoudend te zijn voor de grote massa. Toch staat dit werk echter veel hoger dan de gewone ontspanningslectuur. Van 1933 tot 35 verschenen, als eerstelingen, vier detective-verhalen: ‘Spionnage in het Veldleger’, ‘Onbekende Dader’, ‘Chinesche Handwassing’ en ‘Onrust op Raubrakken’. Schrijver verbleef die jaren te Antwerpen, waar hij een bureau voor Nederlandse rechtszaken opende. Hoe hij het Antwerpse leven in zijn hart draagt, lezen we en voelen we duidelijk aan in het tweede en derde verhaal. In Antwerpse achterbuurten en Antwerpse handelsmilieu's vinden we er sympathieke Antwerpse mensjes. Technisch is in die verhalen niets nieuws: we kunnen ze het best vergelijken met de werken van Wallace, al overtreffen ze verre het beste van die Engelse veldschrijver. Griezelelementen worden zoveel mogelijk weggelaten. Maar veel moet door de lezer zelf geraden worden: geen nuchter en breed uitspinnen van deducties en combinaties à la Ivans en Doyle. Het beste als detectivestory is ongetwijfeld ‘Onrust op Raubrakken’, welke een perfect crime behandelt. | |
[pagina 11]
| |
Wat deze verhalen echter onderscheidt van alle andere is hun humor. Over 't algemeen is de humor in dit genre literatuur flauw, alledaags of grof. Uitzondering maken we voor een paar werken van Agatha Christie. Bij Roothaert zouden we die humor aanvankelijk als speels en licht kunnen typeren. Overal vinden we zijn lach terug. In de beschrijving van personen, van toestanden en gebeurtenissen. In de dialogen, die sprankelen van leven en vernuftige vondsten. Zelfs in de enkele combinaties en deducties. Enkele voorbeelden: ‘Maaldonk was een dorpje, dat er zeer schilderachtig uit zou zien, als men eerst de splinternieuwe school afbrandde.’ ‘Hoe meer men schreeuwt over de schoonheid van een vrouw, hoe waarschijnlijker het is, dat het met haar andere hoedanigheden niet zoo rooskleurig is gesteld.’ ‘Gelukkig rolde meteen Trien de kamer binnen... In haar witte schort deed ze denken aan een vers opgeschud bed met twee hoofdkussens.’ Echte humor komt uit het hart en het hoofd, haar innerlijk leven is liefde. Aldus Carlyle. Er is niet enkel een goedaardige glimlach in deze verhalen, een begrijpen van menselijke kleinheden, maar ook een sympathie en een liefde voor de nederigen en mirérables. Met welke gemoedelijke kleuren worden sociale boeven zoals Kruitnagel en de Blauwe, Maurice en de Schellenhit getekend. En welke ontroerend blz. wijdt Roothart niet aan Victorieneke, het dienstertje. Een enkele maal komt soms de ironist, ja, zelfs de bittere, vloekende sarcast, die we later in ‘Dr. Vlimmen’ en in ‘De Vlam in de Pan’ zullen terugvinden, te voorschijn. Kenmerkend echter voor het sociaal pessimisme van schrijver is de zelfberechtiging. De ‘onbekende dader’ zal spoorloos verdwijnen via de Schelde (een scène, die we bij Wallace terugvinden. Via de Theems.), want de man, die hij doodde was een rijk aftroggelaar. De walgelijke ‘spion uit het veldleger’ wordt koelbloedig in een hinderlaag gelokt en vermoord door de detective. En in de kelders van de ‘Chinese Handwassing’ wordt de handelaar in blanke slavinnen klein gekregen. Zijn handlanger is door onvindbare Chinezen neergestoken. Toeval in al deze verhalen? Of invloed van Wallace bv. - denk aan de Wreker, de Beul van Londen e.a. We denken het niet. Hier spreekt niet de stem van de Engelse, dichterlijke fantast, maar de nuchtere Brabantse prozaïst, die zo ‘aangenaam kankert’ in zijn volgend werk. Kort daarop, in 1936, verscheen het werk, dat Roothaert ook over de grenzen bekend maakt: ‘Dr. Vlimmen’. De hoofdpersoon is veearts in Dombergen. ‘Met Dombergen is slechts be- | |
[pagina 12]
| |
doeld een Brabantse fabriekstad, die het midden houdt tussen Borgen op Zoom, Rosendaal, Tilburg, Eindhoven en Helmond’. Aldus schrijver zelf in de voorrede. Dr. Vlimmen is ‘een van de zoveel honderd onbekende Nederlandse dierenartsen, die zwijgend hun zwaar en kunstig werk doen in de donkerte van een afgelegen stal voor weinig geld en nog minder waardering. Hij is een zeer gewoon mens, een van de talloos velen uit het onzichtbare voorste legioen, dat de kracht uitmaakt van ieder volk.’ Roothaert tekende ons, zonder geleerd te doen, het lastige en vooral niet gewaardeerde werk van de veearts. In deze tekening ligt de grootste verdienste van het boek. Grondig wist schrijver zich te documenteren en operaties, ziektegevallen, baringen e.d. ‘organisch’ in het verhaal te schakelen. Opmerkenswaard is de gelijkenis met ‘De Citadel’ van Cronin. Tussen de Brabantse dierenarts Vlimmen en de Engelse geneesheer Manson bestaat een dubbele verwantschap. Beiden willen dienen. Beiden stellen hun ganse leven, hun rust, hun geluk, hun gezondheid, alles in dienst van hun beroep en van de gemeenschap. Maar beiden hebben ook te strijden tegen een citadel. Dr. Manson tegen deze der onwetendheid en kwakzalverij. Dr. Vlimmen tegen deze der schijnheiligheid, dorpspolitiek en onverdraagzaamheid. Buitengewoon in dit boek is de schildering van het kleinburgerlijk milieu. In de beschrijving van dit wereldje van hypocrieten en ‘eerlijke’ handelaars, politiekers en geestelijken, toont Roothaert ons zijn volle kracht. Meesterlijk als geen in de Nederlandse literatuur weet hij, satyrisch of sarcastisch, de zweep te leggen over alle standen, ambtenaren en brave burgerluidjes der Dombergse gemeenschap. Geen lyricus als Multatuli, maar een nuchter, koel ontleder der burgerlijke mentaliteit. Zijn dames Stroeks en Juffrouw Dinges e.a. behoren tot het kringetje van Wouterse Pieterse. Onovertroffen is de figuur van Karel van der Kalck, de wethouder. Hij is het type van de politieker. Roothaert plaatste hier de machtsmens tegenover de sociale men's, tegenover l'honnête homme. Typisch voor de geest van bitterheid en satyre, waarin dit werk is geschreven, is de filosofie, die wij vernemen uit de mond zelf van Van der Kalck: ‘Zonder huichelarij houdt de samenleving het geen veertien dagen uit.’ ‘De Grote Lijn heeft altijd gelijk... Uitzonderingen veroorzaken niets dan last, moeten zoveel mogelijk uitgeroeid worden en dan zijn ze na hun dood nog bruikbaar om gehuldigd te worden. ‘De Grote Lijn eist, dat er een overdonderende meerderheid wordt gekweekt van flinkerds, die denken, dat ze deugdzaam zijn.’ | |
[pagina 13]
| |
Het centraal probleem echter in ‘Dr. Vlimmen’, probleem dat schrijver gelegenheid heeft zijn eigen levensbeschouwing te formuleren, is het conflict tussen Jan Vlimmen en de Katholieke Kerk. In feite gaat het aanvankelijk om een proces van kerkelijke echtscheiding. De veearts is, kort nadat hij afgestudeerd is, gehuwd. Zijn ‘vrouw’ is een geesteszieke, ‘een van die lamme grensgevallen van hysterie, die te erg zijn voor de samenleving en niet erg genoeg voor het sanatorium.’ Als hij nu kerkelijk wil scheiden kan hij niet, alhoewel bewezen werd, dat een echtelijk leven onmogelijk was. De rijke heer Burgers kan wél kerkelijk scheiden. Ook Marconi, die geld en invloed heeft, kan dit. Het boek wordt een waar pamflet tegen de Kerk. Genadeloos ranselt Roothaert's sarcasme de lagere en hogere geestelijkheid, zowel de pastoor van Oetelbeke als de congregatie der Kardinalen. Het is vooral Dacka, een jong werkloos advocaat, vriend van Dr. Vlimmen, die schrijvers levensbeschouwing verkondigt. Deze Dacka loochent noch het religieus gevoel, noch de moraliserende invloed die Kerk en Godsdienst soms kunnen uitoefenen, ‘een rem op de beestachtigheid van hun beminde gelovigen.’ Maar, en dit zijn Dacka - Roothaert's grootste argumenten: De Kerk is eerst en vooral bekommerd om Macht. (‘Het is een affaire zoals ieder andere: Geld en Macht’) Daarenboven is ze anti-sociaal: ze zuigt letterlijk de armoedige Peelbevolking uit, houdt ze doodarm en belemmert alle vooruitgang. ‘Van al zulke dorpen (in Brabant) bestaat het silhouet uit een verzameling armoedige hutten, die in een stad allang onbewoonbaar zouden zijn verklaard, en hoog daarboven uit steekt verwaand een paleis van een kerk... (blz. 89) ‘Waarom zuigen ze (de pastoors) zoveel geld uit een bevolking als die van Brabant, die het over het algemeen niet breed heeft?’ (blz. 90) Deze strekking heeft diepe invloed op het ganse werk. Op de stijl: sarcastisch, soms wel eens grof en triviaal. Op de ontknoping: Dr. Vlimmen breekt af met Kerk en vormelijkheid, zegt bisschop en andere geestelijkheid geducht de waarheid en neemt Leonieke, een ‘niet-ingeschreven meisje-van-plezier.’ Roothaert is echter in de eerste plaats een ongeëvenaard verteller. Met een ongekende literaire virtuositeit weet hij gebeurtenissen en anecdotes, bittere levenservaring en humor, scherpe observatie maar ook scherpe satyre dooreen te mengen tot een hecht geheel. In ‘Dr. Vlimmen’ zit meer dan één roman: er is eerst het leven van Dombergen, dat culmineert in de geschiedenis van Vlimmen's meid - de meid is zwanger en Dombergen wil en zal de veearts als vader aanduiden - het verhaal van Jan Vlimmen zelf, de roman van Truus (de eerste waarlijk mooie liefdegeschiedenis, die Roothaert schreef) en | |
[pagina 14]
| |
tientallen andere. Roothaert ziet de realiteit, enkel de realiteit. En hij wil die zo goed en zo schoon mogelijk maken. ‘Hij is er van overtuigd dat hij maar één leven te beleven heeft’, zegt hij van Vlimmen. Noch theorieën, noch godsdiensten, noch diepzinnige beschouwingen of dromen trekken hem aan. Psychologische verfijning zal men hier tevergeefs zoeken. Het enige procede, welke we meesterlijk gebruikt vinden in ‘Dr. Vlimmen’ en in al zijn werken, kunnen we de introspectie noemen: het personage spreekt tot zichzelf en deelt ons zijn belevingen mede. Sommige van die ‘monologen’ vullen een gans hoofdstuk. Juist voor de oorlog verscheen ‘Die verkeerde Wereldt’. Het is een historische roman van ongeveer 500 blz. over de Reformatie in Brabant. Laten we eerst zeggen, dat dit lijvige ‘verhaal’ boeit en blijft boeien tot op het einde, in tegenstelling met andere werken welke we over soortgelijk tijdperk lazenGa naar voetnoot(1). Deurne, een Katholiek Brabants grensdorpje, geleid door haar schout en gesterkt door haar pastoor, neemt de strijd op tegen de Reformatie. Dit historisch- psychologisch conflict schildert Roothaert ons met felle kleuren. Psychologisch slaagt hij ten volle in het tekenen der personages. Juist in die mensenkennis ligt de grootste verdienste van het werk. Het boek wordt een echte cavalcade van stille helden en lafaards, grote heren en uitgezogen Peelwroeters, wauwelaars en ‘Hollandse kolonisten’. Een cavalcade van mensen te voet. En in hun hemd. Want Roothaert toont ons wezens met kleinheden, gevoelens en menselijke tekorten. De liefde, die de jonge pastoor blijft koesteren voor Anneke, een jeugdvriendin, zijn vrees voor dieven, zijn afkeer voor bloed, e.d. geven ons daar een sprekend bewijs van. Meesterlijk echter zijn de blz. gewijd aan de schout. Deze Otto De Visschere is een machtsmens lijk de wethouder Van der Kalck uit ‘Dr. Vlimmen’. Hij is zijn waardige voorouder, maar mist diens mom van 20-eeuwse schijnheiligheid. Is Van der Kalck echter scherpe satyre, zo is De Visschere volkse of Hollands-droge humor. Anno '37 kwam hij als 25-jarig secretaris naar Deurne, toen zijn voorganger Jan Idelet aan de pest was gestorven. Als later door Otto's vijanden nog eens van de pest werd verteld, besloten zij het vreselijke verhaal steeds met de woorden: ‘-En toen de pest weg was, kregen we De Visschere’. Het verhaal, dat de roman doorloopt, is de levensgeschiedenis van de pastoor. Pastoor Jacobs, een Deurnse boerenzoon, is pas tot priester gewijd te Leuven en keert naar zijn dorpje terug. Hij wordt er, tengevolge der Reformatie, vervolgd en verbannen, maar gaat een paar uur verder over de grens wonen. | |
[pagina 15]
| |
Daar bouwt hij een kapel, offert zijn fortuin, zijn gemoedsrust, zijn gezondheid en leven op, maar blijft in Deurne de geestelijke leider. Pastoor Jacobs doet zijn plicht, gelijk Jan Vlimmen. Hoe absurd zijn taak ook is, hij blijft steeds ‘l'honnête homme’ tot het eind. Ook historisch is die heimatroman geslaagd. Uit allerlei schijnbaar onbeduidende feiten en anecdotes deduceert schrijver historische feiten. En welk een ontzagwekkend materiaal werd hier verwerkt zonder ooit aan pralerig wetenschappelijk vertoon te doen. Daar is echter niet alleen de Reform, de godsdienststrijd en -haat. Daar is ook het fiscaal uitbuiten en terroriseren van de armoedige bevolking én door de landrost én door de Staten-Generaal. Hier spreekt opnieuw de schrijver van ‘Dr. Vlimmen’. Een vergelijking met ‘Max Havelaar’ dringt zich onmiddellijk op. Evenals Multatuli neemt ook Roothaert aan het slot van zijn roman het woord. Maar zijn aanklacht is geen lyrische woordenvlucht, maar een zakelijk en bitter requisitoir. ‘Dat Hollandse goud komt niet enkel uit de Oost! Er zijn wingewesten, die dichter bij de hand liggen. De inlanders van deze kolonie voeden zich met zwart brood, wortelen, bonen, knollen en “mulkse” pap. Hun vlees, boter en eieren brengen zij naar de steden, de kastelen, de herbergen, de hervormde pastorieën en de Hollandse kolonisten. Zelf sterven zij aan ondervoeding en aan de rode loop, die erger is dan de pest.’ Deze ‘Hollandse’ kolonie is... Brabant. Ook het waardeloze der Reformatie wordt aangeklaagd, Schrijvers levensbeschouwing wordt hier duidelijk blootgelegd. ‘Pastoor en predikant geven elkaar niets toe, de een is geen haar vromer dan de ander, zij liggen ons even warm aan het hart.’ ‘Misschien hadden onze mensen wijzer gedaan met toe te geven? De ene godsdienst is even goed als een andere. Zo niet, dan moet Ons Heer volgens Thonisken uit De Swaen maar duidelijk laten weten, hoe Hij “geserveert” wil zijn. En de reformatie van Brabant mag een ridicuul avontuur zijn geweest, zij heeft een onnozel volk in zijn natuurlijke bloei en ontwikkeling vreselijk belemmerd, eeuwen achteruit gezet. Maar zij wilden nu eenmaal niet en dat moet u genoeg zijn! Met dwang en overwacht kunt ge veel bereiken, mijn Heren Pastoor en Predikant. Ge kunt rijk en sterk worden, heel de Staten in uw zak hebben, maar één kleinigheid zult ge nooit beheersen. Dat is de vrije gedachte van de mens.’ | |
[pagina 16]
| |
‘Aan de nagedachtenis van mijn korpskameraden, de Reserve-Kapiteins... die vielen in gevechten, als hier zijn beschreven’. Aldus de opdracht van ‘De Vlam in de Pan’, het boek dat tijdens de oorlog verscheen en dat in romanvorm schrijvers wedervaren tijdens de Meidagen van '40 behandelt. Hier vinden we Roothaert terug tot op de kern: ‘Over iedere zaak wondt hij zich op en onrechtvaardigheden kon hij niet verdragen’, schrijft hij over luit. Berkhage in een van zijn detectiveverhalen. Deze zin zou passend gelden voor schrijver zelf. Het werk begint met een jeugdherinnering. En zwak punt in de constructie van deze roman. In deze 10 blz. geeft de auteur ons zijn ideeën nopens de Brabantse Katholieke Kerk en heeft hij het vooral tegen de R.-Katholieke opvoeding in de Brabantse colleges: tegen het onnatuurlijke en het onlogische ervan. Maar dit is niet het enige, waartegen schrijver storm loopt in dit boek. Het gaat hem hier niet alleenlijk tegen de desorganisatie in het leger, maar vooral tegen de burgerij. Sarcastisch tekent hij ons die burgerij in een aantal personen, waar Mr Jansen-van der Aa, ‘hoofdvertegenwoordiger van de firma Hertogs in puddingpoeder en siropen’, bovenuit rijst. Het type van de gemoedelijke, schijnheilige egoïst. Het boek wekte beroering. Vooral in niet-literaire kringen. Leo Beumke, het hoofdpersonage, denkt na over de regering, de evacuatie naar Engeland, de oorzaken van de nederlaag, e.d. Een paar voorbeelden zullen volstaan: ‘Wie is eigenlijk de regering?... er staan hem enkele nietszeggende namen voor de geest. En hij heeft werkelijk geen lust om ernaar te informeren. Het is een naamloze vennootschap. Zouden die heren zelf ooit gediend hebben?’ ‘Dan naar Engeland!... Ja, en waarschijnlijk gaan we heel gauw. Het is de bedoeling, dat die reusachtige Engelse transportvloot niet leeg teruggaat, want dit zou een verkwisting van scheepsruimte zijn. Ja, dat begrijpen zij. Natuurlijk! Het zit toch prachtig in elkaar, wat? Die Engelen hebben het wel goed bekeken!’ Tot daar het negatief aspect van die roman. Positief tekent hij ons opnieuw de sociale mens, nl. de officier, die verantwoordelijk is voor zijn soldaten. Karel Koen, een van die reservekapiteins, offert zich op voor zijn recruten. Deze blz. over Koen zijn geschreven vol innigheid en kameraadschap. Vooral het hoofdstuk, waar Beumke (het hoofdpersonage) Koen's dood moet mededelen en verhalen aan diens zoontje. Kort na de oorlog verscheen ‘Camera loopt’, een roman met een gans nieuw thema. Uiterlijk 'n experiment-roman. Het is namelijk de geschiedenis van een film, vanaf de dag dat een Hollandse maatschappij het voornemen opvat een film te maken | |
[pagina 17]
| |
tot op de première. Roothaert verwerkte hier (opnieuw) een ontzagwekkend materiaal. Tevens dringt hij door in het burgerlijk en innerlijk leven van zijn personages: de scenarist, de artisten, de cameraman en tientallen andere vakmensen, zijn niet alleen beroepskunstenaars, maar vooral levende personen. Daarenboven zit dat boek vol pit en dynamiek. Het lijkt somwijlen een film: afwisselend en beeldend. We kunnen dit werk doen aansluiten bij de vroegere detectiveverhalen. Waarschijnlijk werd het ook vroeger geschreven. Ironisch worden enkele waarheden gezegd aan het adres van de Hollandse film en het Hollandse publiek. De sociale pessimist van ‘Dr. Vlimmen’ vinden we hier terug. Evert, het hoofdpersonage, is een jong werkloos advocaat, die uit armoede filmspeler wordt. Zijn pessimistische, levensmoede beschouwingen passen bij het gezellig kankeren van Mr. Dacka. In ‘Villa Cascara’, de roman die reeds het volgende jaar verscheen, wordt nu de achtergrond gevormd door... de parapsychologie. - Kapitein Lantsier is gehuwd met een meisje van Indische afkomst. Na korte tijd stelt hij vast, dat zijn vrouw over ‘geheime machten’ beschikt. Het begint met verschijnselen van telepathie. De vrouw oefent echter een verderfelijke invloed uit en het huwelijksleven van Lantsier wordt een ware hel. Bij haar dood tracht zij nu ook de geest en het leven van haar man te bemachtigen. Daarvoor concentreert ze nu al haar vermogens op zijn zwakheden en op een aangeboren anomalie van Lantsier, de man lijdt aan ‘pavor nocturnis’, om hem alzo tot zelfmoord te leiden. - Dit gegeven lijkt enigszins zwak. Maar welk een meesterwerk van psychologische ontleding geeft schrijver ons. Het gehele verhaal beweegt zich aan de grens van parapsychologie en nuchtere zelfanalyse, suggestie en clairvoyance, illusie en realiteit, introspectie en spiritisme. Door zijn logische ‘combinaties en deducties’ weet schrijver de sombere, drukkende geheimzinnigheid van het verhaal nog te verhogen. Dit werk is meer dan een gewone thriller of griezelroman à la Sax Rohmer. Juist door die psychische indieping zien we hier echte mensen voor ons en wordt het verhaal nooit drakerig of gemaakt. Daarenboven heeft dit verhaal een buitengewoon geslaagde constructie. Het begint met de gebeurtenis, dat de vrouw op sterven ligt. Lantsier wil zijn gedachten meester worden en concentreert ze volledig op zichzelf: we krijgen alzo de beschrijving van zijn aangeboren ‘schrik voor de duisternis’ en het verhaal van zijn jeugd. Ieder hoofdstuk bestaat aldus als het ware uit twee ineenlopende golvingen: de huidige, vreemde gebeurtenissen, die ontstaan bij het sterven van de vrouw én het zich bij Lantsier herinneren, spontaan of gewild, aan vroegere | |
[pagina 18]
| |
feiten. We krijgen alzo na het kort verhaal van zijn jeugd, het portret van zijn vader, een beeld van een Hollands dorpsstadje, ‘waar laster en verdachtmaking zowat het enige tijdverdrijf vormen’, zijn intrede in het leger en tenslotte zijn ellendige huwelijksjaren. De vrouw sterft en, na nog een verschijnsel van telepathie, remt schrijver even zijn verhaal om gedurende 20 blz. een luchtige liefdegeschiedenis te vertellen. Een meesterlijke zet! Tenslotte culmineert het verhaal en de spanning in de overblijvende (30) blz., alwaar vlug een verrassende ontknoping opduikt. Dit vreemde verhaal is geschreven in de ik-vorm. Schrijver ‘ontmaakt’ zich in de laatste blz. op een schalks-humoristische wijze van dit ik. Hij zendt nl. het manuscript aan ‘een jonge waaghals, die hem destijds in de Harskamp zo deed schrikken door over de vuurlijn van een zware mitrailleur te springen.’... ‘Sedert heeft hij al even roekeloos de aandacht getrokken als schrijver. Hij is niet bepaald mijn genre, maar biedt het voordeel dat hij in wijde kring gelezen wordt. Ik hoop, dat hij het verhaal de moeite waard vindt om het onder zijn naam uit te geven...’ Merkwaardig voor de mens Roothaert zijn echter talrijke passages. Typeert schrijver niet zichzelf in de volgende regels: ‘Ik ben veel te nuchter aangelegd voor het bovennatuurlijke, voor godsdienst, voor occultisme, zelfs voor het zeer abstracte. Ik weet dat door velen het bestaan van deze dingen wordt aangenomen, ik ontken of bestrijdt het niet, maar ben er eenvoudig niet vatbaar voor. Voor mij is de zichtbare werkelijkheid al vreemd genoeg.’ Ook de ironist vinden we terug: in de beschrijving van het klein-burgerlijk gedoe, in de tekening van Lantsier's vader, die het type is van ‘de perfecte hypocriet’, ‘de volmaakte goedvermomde egoïst’ en die ons herinnert aan de burgemeester uit ‘Dr. Vlimmen’; tenslotte in zijn oordeel over Kerk, godsdienstcultus en sacramenten. * * * Samengevat: Wat hebben wij aan Mr. A. Roothaert? 1) Eerst en vooral een verteller van groot formaat. Hij heeft de kunst om moeilijke dingen voor iedereen begrijpbaar en eenvoudig voor te stellen en eenvoudige dingen eenvoudig te laten. Veel is hier te leren voor jonge en... oudere schrijvers. De vorm, pit en levendigheid van de dialoog, de structuur van de roman (iedere roman van Mr. Roothaert gelijkt een pleidooi van Mr. Dacka), de aanpassing aan de lezer (Roothaert schrijft om gelezen te worden). 2) Een typeerder van levende mensen. Gezonde, alledaagse mensen. Geen helden. Ook geen uitzonderingstypes lijk bij Wal- | |
[pagina 19]
| |
schap. Zelfs zijn Lantsier is, al lijdt hij aan ‘pavor nocturnis’, een gewoon mens. Zij zijn mensen uit de werkelijkheid gegrepen; zijn advocatentypes zijn gegroeid uit schrijver zelf. Zie even de typering na van Berkhage, Jan-Karel, Dacka, Evert, Beumke, Lantsier. Alias de steeds jonge, nuchtere, vrijzinnige Roothaert. 3) Een sociaal schrijver, die zich grondig weet te documenteren: over de diamanthandel, de prostitutie, het leger, de veearts, de film, de geschiedenis, de parapsychologie. Een beschrijver, maar ook een betoger. En een betoger met sterk sociaal bewustzijn. Negatief in het hekelen van wantoestanden. Positief in het uitbeelden van de sociale mens, in zijn genegenheid voor de nederigen en ‘misérables’, in het steeds terugkomend motief der kameraadschap en in de liefde voor het kind. 4) Een liberaal filosoof, die denkt los van alle Kerken en godsdiensten. Wat ik zelf niet logisch heb doordacht, is voor mij niet waar. Agnostisch en sceptisch. Maar vooral nuchter, Hollands-nuchter. Wat zal blijven? Voorzeker ‘Die verkeerde Weereldt’, een groot gedeelte van ‘Dr. Vlimmen’ en ‘Villa Cascara’. Van zijn detectiveverhalen, die literair het buitenlands peil overtreffen, ‘Spionnage in 't Veldleger’, wegens de pit en de humor, en ‘Onrust op Raubrakken’. Karel Haerens |
|