Arsenaal. Jaargang 4(1948)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] De onbekende Hoelang heeft hij daar wel gezeten? Strak, roerloos, als een beeld versteend, Van liefde als van haat gespeend, Van droom al lang niet meer bezeten. Er viel, op zijn te dunne handen Een laatste straaltje avondzon Dat hem niet eens verwarmen kon En hangen bleef aan kille wanden. Dan ging het firmament aan 't nachten, Het straatgerucht stierf langzaam uit, De maan doorheen de smalle ruit Zag hem in eenzaam, hunkrend wachten. Zo zou ik hem opeens herkennen: Er welde uit zijn keel een snik. Ik wist: ‘die zonderling ben ik’... Hoe zal ik ooit aan hem gewennen? Willy Biliet Vorige Volgende