Bij het verdwijnen van ‘Klaverdrie’
- ‘Klaverdrie verdwijnt, over een paar weken krijg je 't afscheidsnummer!’ zei Daisne, terwijl hij schijnbaar nonchalant met zijn potlood speelde.
Ik keek hem ongelovig, niet begrijpend aan. Hij heeft niet de gewoonte te schertsen, en zeker niet waar het een van zijn levenswerken betreft.
Daisne, de stoere, nooit begevende doorzetter zou ‘Klaverdrie’ opgeven? Dat wou er bij mij niet in. Daisne zonder ‘Klaverdrie’ zou niet langer meer de Daisne zijn zoals we hem kennen...
En thans ligt het afscheidsnummer voor ons. In een vrij omstandig betoog verduidelijkt Daisne hoe ‘Klaverdrie’ ontstond, wat het beoogde en wat het heeft verwezenlijkt. Ik heb die beschouwingen gelezen met gemengde gevoelens. Ik dacht aan wat het blaadje voor de stichters - inzonderheid voor de voornaamste redacteur - heeft vertegenwoordigd, ik dacht ook aan wat het tijdschrift voor ons, jongeren, was. Velen van ons hebben in dit tijdschrift de eerste, aarzelende stappen op het aantrekkelijke, maar glibberige en dus zeer gevaarlijke pad van de letterkunde gewaagd. Het is begonnen met een ‘spielerei’, tezelfdertijd met de vrees of het lukken zou. Waar andere, meer gevestigde tijdschriften ons werk weigerden omdat het naar men ons zei, te groen was (en wellicht mag deze reden de enig juiste genoemd), vonden we bij: ‘Klaverdrie’ steun en aanmoediging. En het moge dan waar zijn dat, zoals vooraanstaande critici beweren, het tijdschrift door het opnemen van onrijp werk werd ontsierd, voor ons zal het publiceren van verzen van beginnelingen naast deze van meer gevorderden, ja, van ‘namen’ altijd eerder een blijk van begrip en solidariteit veeleer dan een bewuste verlaging of een gemis aan selectiegeest, smaak en standing betekenen. Want zij die eens groot werden of het zich in vele gevallen wanen, vergeten maar al te graag en te gauw dat ook zij daar eens aarzelend en onbeholpen stonden, en zij verliezen vooral uit het oog dat, door de deur hermetisch voor hen te zien sluiten, heel wat talenten in de dop zijn ontmoedigd geraakt en er ten slotte de bijl bij neergooiden.
Het opnemen van werk van jongeren is natuurlijk niet de eerste verdienste van ‘Klaverdrie’ geweest. De nadruk dient gelegd op de tien jaar onverdroten strijd tegen het gemis aan belangstelling voor verzen, en vooral op het door dik en dun volgehouden motto: ‘Poëzie uit en voor het Leven’. Deze leus is altijd de onze geweest, en zeker niet omdat het toevallig die