moedeloos en dubbend over de toekomst was het lot me gunstig. Het was eigenlijk een wreed avontuur, doch ik was de held en voor dit soort mensen heb ik altijd een bijzondere verering gehad. Eindelijk had ik geluk of eigenlijk zou het juister zijn te beweren dat mijn krachtdadig optreden mijn geluk bevorderd heeft.
Ik wandelde dus in het park en zag opeens hoe een brutale kerel poogde een jonge vrouw met geweld te omhelzen. Op haar hulpgeroep schoot ik op de kerel toe, doch ik struikelde en viel met een zware bons voor de voeten van het koppel. Toen ik terug bij bewustzijn kwam had de kerel het hazenpad gekozen, blijkbaar verschrikt door mijn plotselinge tussenkomst. De vrouw hield een reukflesje onder mijn neus en keek me dankbaar in de ogen.
Terwijl ze me bedankte wuifde ik nonchalant met de hand en vroeg - al mijn moed verzamelend - of ik haar soms terug kon zien. Gevleid door mijn interesse lachte zij me vriendelijk toe en beloofde me een rendez-vous voor de volgende Zondag.
Na een paar weken waren we verloofd.
Het toeval speelde ons zonderlinge parten. Mijn aanstaande was goed bevriend met een bankdirecteur die bereid was me onmiddellijk als bediende te aanvaarden. Deze directeur, dhr. Martens, was een buitengewoon joviaal man, die zeer veel belang hechtte aan de aanbevelingen van mijn verloofde. Hij was een prachtmens: rijzige gestalte, hoekig gezicht met donkerrode haren en borstelige wenkbrauwen.
Ik verkreeg uitstekende condities en een vertrouwenspost. Vaak bracht de directeur een bezoek aan mijn verloofde om zich te overtuigen dat ik geen redenen tot klagen had.
Ik leefde als in een hemel. Eindelijk genoot ik terug het vertrouwen van een flink mens. Daarenboven was ik verloofd met één der bekoorlijkste vrouwen.
Mijn nieuw ambt vervulde ik met ongewone nauwgezetheid, want de belangrijkste bezigheden werden mij toevertrouwd. Het openen van de briefwisseling was mij zelfs toegewezen, een taak die volledig vertrouwen vereist. Daarenboven werd ik zelfs gelast met het deponeren van gelden bij de Nationale Bank. Mijn directeur, die uitermate tactvol en ten zeerste om mijn lot bezorgd was, zond me steeds met kleine bedragen. Als er grote kapitalen te deponeren waren stuurde hij een bode, dit om mij niet nodeloos in gevaar te brengen. U zult toegeven dat dergelijke interesse onverdiend was. Ik sloofde mij af om hem dit te vergoeden. En bij zijn herhaald verzoek toen mijn aanstaande aandrong op een huwelijk, bedacht ik me zelfs niet om mijn jawoord te geven.