Arsenaal. Jaargang 3
(1947)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
Aan een CriticusGa naar voetnoot(1)Het zal U genoegen doen te vernemen, dat we Uw recensie over dit boekje zorgvuldig uit de krant gesneden en bewaard hebben. Niet omdat we U als een der eminentste critici uit het land zouden aanzien, maar omdat Uw beoordeling in zeer stereotiepe zinnen de dingen zegt die we van U verwacht hadden. Zijn we dan helderziende? Verre vandaar, we houden zelfs niet van dit genre griezeligheden. Maar we beginnen stilaan onze mensen te doorgronden, en vooral... we leren op de duur onze nooit voldoende geprezen Vlaamse kritiek kennen.. Uw recensie, mijn waarde Heer, blinkt niet uit. U kunt ze ook vinden in talrijke andere bladen en schriften, waar de critici dezelfde dingen neergeschreven hebben in àndere woorden. Er kan verschil zijn tussen Uw diverse opinies. Zo spreekt U over invloed van Greshoff, terwijl Uw collega's deze naam zelfs schijnen te ignoreren en met hun belezenheid niet eens buiten eigen land geraakt zijn. Zij hebben het dan ook logischerwijze over Jan Schepens. Maar van één ding bent U allen zeker: er is invloed. Hoe zou het ook anders kunnen? Welk jong mens staat niet onder influentie van een paar sterkere persoonlijkheden? U noemt dan gewoonweg de eerste naam die in U opkomt en natuurijk neemt U niet de moeite eens na te gaan of Uw oordeel wel gegrond is. Maar er moet nu eenmaal invloed zijn, en dan liefst nog maar niet zo'n reminiscenties aan een paar zinnen die U nog gelezen meent te hebben, maar gewoonweg volledig dezelfde theorieën, dezelfde waarheden, dezelfde bases en conclusies als bij grotere meesters. Nu moeten we zeggen, dat we het U niet moeilijk gemaakt hebben. We zijn zo vriendelijk geweest een paar maal Greshoff te citeren, zodat U niet eens in Uw fichenbakje moest zoeken naar de naam die U zoudt te voorschijn halen om dit pretentieuze jong mens dood te slaan. Eerlijk gezegd strekt deze ontdekking U dus niet erg tot eer, vermits we U eigenhandig de pap in de mond gegeven hebben. Alles wel beschouwd geven we toe, dat U op het eerste zicht zelfs gelijk schijnt te hebben. Want U kunt dit boekje niet beoordelen zonder de naam van Greshoff uit te spreken. We hebben dezelfde techniek gekozen die hij met zoveel succes in zijn ‘Rebuten’ aangewend had. Met succes? Natuurlijk, vermits dit schijnbaar onooglijke werkje het onverwachte resultaat | |
[pagina 258]
| |
had heel het literaire Vlaanderen te doen steigeren van verontwaardiging. In zo verre zelfs, dat sommige mensen zich niet meer konden beheersen en Greshoff van antwoord dienden. Net alsof de beschuldigde zich daarvan iets aan zou trekken, en vooral... net alsof het mogelijk was Greshoff te verslaan met de machteloze, schamele en bovenal belachelijke wapens die de Vlaamse kritiek gewoon is te hanteren. Kent U misschien nog de historie van de olifant en de mier, die U in Uw schooltijd moet gehoord hebben? Hoe is het mogelijk, nietwaar, dat zo 'n miertje niet te treffen is? Dit is wel het tegenovergestelde van ‘het recht van de sterkste’, een wet die U en Uw collega's altijd wenst te doen gelden! Greshoff was onkwetsbaar mijnheer. Dit werd meer dan genoeg bewezen door het feit, dat al de Vlamingen zich in hun eer aangetast voelden. Onze Noorderbuur had de gevoelige plek geraakt, hij had de vinger op de wond gelegd en er tegelijkertijd een geutje azijn in gestort. Het resultaat? Zoiets in de aard van de vertoning die U meemaakt wanneer U een opgeblazen kikker een prikje in zijn huid geeft. Misschien omdat we er ons bewust van waren, dat Greshoff niet te treffen was, hebben we een paar van zijn thema's opnieuw aangevat. Nu verwachten we niet, dat het kabaal na dit boekje even erg zou zijn als na het verschijnen van ‘Rebuten’. We weten, dat we jong zijn en heel wat zwakker in de aanval dan hij die, volgens Uw waardige recessie, onze meester is. Onze pen is waarschijnlijk niet scherp genoeg om de dingen altijd uit te drukken gelijk we het zouden willen. Misschien is ons wapen zelis wel eens zo bot, dat het afschampt op de talrijke dikhuidigen die we hier alle dagen tegen het lijf lopen. Maar enfin... U moet weten, dat het schrijven van dit boekje ons heel wat meer genoegen bezorgd heeft dan dat het lezen er U zal verschaft hebben. Waarschijnlijk kent U de anecdote van de gek die zichzelf verhaaltjes vertelde en bij het eind telkens in lachen uitbarstte. Zo gek zijn we ook geweest bij de herinnering aan vele voorbeelden die we verder citeren. Maar naar hetgeen blijkt uit Uw recensie is het U anders vergaan. U hebt zich op veel plaatsen geërgerd, U laat zelfs doorschijnen, dat U ons op sommige ogenblikken naar de bliksem gewenst hebt. Dit is fout, mijn waarde Heer. Het was niet nodig geweest Uw zwakke plekken te tonen en op te springen bij elke speldeprik. Nu weten we, dat we hier en daar doel getroffen hebben. En dit is onze sterkte. U bent in de literatuur oud en vergrijsd geworden. Daarom hadden we van U heel wat meer verdraagzaamheid verwacht, | |
[pagina 259]
| |
en vooral heel wat meer hersens. Na de lectuur van dit boekje bent U al te overhaast te werk gegaan. U scheldt ons de huid vol en U vergeet, dat deze doenwijze van U slechts werkt gelijk olie die het vuur aanwakkert. U daagt ons uit tot een tweegevecht en U hebt het niet door, dat U dan koren giet op onze molen die draait gelijk we het zelf niet verwacht hadden. Tot Uw groot nadeel, achtbare Heer, herinnert U zich een eeuwenoud principe niet meer: ‘Een jong mens vol pretentie en eigenwijsheid kunt U niet erger treffen dan wanneer U hem steendood zwijgt.’ We willen eerlijk zijn. Elke dag na het verschijnen van dit boekje hebben we kranten, weekbladen en tijdschriften nagepluisd op zoek naar het minste geringschattende woord. Niet over onze technische uitdrukkingsvorm, want die is verre van volmaakt gelijk we het zelf, ondanks al onze pretentie, maar al te goed weten; maar wel over de ideeën die we hier en daar te berde gebracht en soms ook wel eens tussen de regels door te lezen hebben gegeven. Eén woord van U was genoeg om ons opnieuw naar de pen te doen grijpen. En vergeet niet: tegenover de gedegenheid van Uw ervaring konden wij de geestdrift van onze jeugd stellen. We moeten bekennen, dat Uw recensie onze stoutste verwachtingen overtroffen heeft. U hebt geen ogenblik geaarzeld en getracht het hele boekje af te breken tot er geen letter meer van te vinden was. In Uw voortvarendheid hebt U ons beschuldigd van onpersoonlijkheid, van plagiaat en vooral van heiligschennis, omdat we gemeend hadden te mogen spotten met hetgeen U onaantastbaar noemt: Uw kunst, Uw literatuur en Uw Normen. Twijfelt U er dan nog aan waarom we dit krantenknipsel in onze tas bewaren als een zeer kostbaar kleinood? We hebben al meer dan eens de lust gevoeld het achter glas te zetten en er onze buurman een kadertje omheen te laten maken. In dit geval zouden we het aan de muur boven onze schrijftafel willen zien. En we verbergen het niet, we zouden er fier over zijn wanneer we het aan al onze bezoekers konden tonen. Want die scherpe regels van U, die weinig of geen woorden van goedkeuring inhouden, zouden we tot beginsel willen maken voor een cursus aan toekomstige literatuurliefhebbers: ‘Hoe kritiek niet màg geschreven worden.’ Het is plezierig, nietwaar mijn waarde Heer, een jong mens van vooraan in de twintig te verpletteren onder enige klinkende namen. Noem Greshoff en de blaag, die het ook geriskeerd heeft een boekje te publiceren, zal klein worden als een kind dat voor straf in de hoek staat. Noem Dostojewsky, Zola of Faulkner en de jonge romancier voelt zich in de grond zinken van schaamte. | |
[pagina 260]
| |
En als U Heine bij een puber haalt die voor het eerst naar een meisje gekeken heeft, dan waagt hij het niet meer ooit nog één liefdevers onder Uw gestrenge ogen te brengen. Dit kàn het resultaat zijn, mijn waarde Heer, al zult U er bij glimlachen. U bent op de hoogste trap geraakt zonder te weten hoé U daarin geslaagd bent. Dus begrijpt U het niet hoe zeer een jong mens er naar hunkert als een stukje persoonlijkheid beschouwd te worden. Niet zomaar als een gram Rilke, als een greintje Pirandello of de Maupassant, maar als een mens-inwording tout court. Inderdaad, er zijn invloeden. Duhamel en Morgan en nog een paar anderen kunnen bij Lampo sterker zijn dan Lampo zelf, de stemmingskunst van De Pillecijn kan bij de zeer jonge Van Aken overheersender geweest zijn dan de auteur zelf. Maar er is een Lampo in ‘Hélène Defraye’ en er is een Van Aken in ‘De falende God’. U zegt, dat deze stukjes persoonlijkheid bezwaarlijk te ontdekken zijn? Misschien wel, mijn waarde. Toch zeker voor iemand die gewoon is het zich gemakkelijk te maken en zich niet eens de moeite getroost al de overbodige ballast weg te schuiven om naar dit onooglijke stukje zelfstandigheid te zoeken. Maar hoe kan het ook anders? U hebt de tijd niet om Uw taak ernstig op te nemen, al denkt U dan, dat Uw hele leven in dienst staat van de Kunst. Uw schrijftafel ligt vol stapels boeken die op Uw recensie wachten en Uw omslagen naar de diverse redacties zitten gereed geschreven in Uw lade. We zijn er zeker van, mijnheer, dat U beoordelingen geschreven hebt over werken die nog niet, of hoogstens voor een kwart-deel opengesneden zijn. Van de andere kant hebt U over sommige boeken twee of meer recensies ingestuurd, laten we zeggen één naar links en één naar rechts. Rechts hebt U gewaarschuwd tegen de deprimerende atmosfeer en de zinnelijke prikkeling die U uit het werk tegemoet gewaaid kwam, terwijl U links beweerd hebt, dat dit boek zeker weer niet in de smaak zou vallen van sommige heren die in alles ontucht en zonde zien. Slaan we de spijker op de kop, mijnheer? Maar we dwalen af. Er wàs dus invloed in ons boekje. U noemt Greshoff en we hebben ons niet eens verdedigd. We geven zelfs toe, dat diens ‘Rebuten’ onze eerste wegwijzer in de literatuur geweest zijn. We hadden het indertijd gekregen van een ander jong mens, die even scherp over U en Uw collega's durfde oordelen als wij. Deze Greshoff nu was een volwassene naar wie we niet omhoog moesten kijken om hem te zien te krijgen. Hij stond naast ons en midden tussen ons. Hij had nog onze jeugd en onze voortvarendheid en dezelfde minach- | |
[pagina 261]
| |
ting als wij voor al wat niet recht en voor de vuist was. Hij was dus onze man. Deze namiddag nog namen we ‘De Wieken van den Molen’ in handen en beleefden er opnieuw een onzegbaar genoegen aan. Iets wat U waarschijnlijk ook weer niet begrijpt. Maar ondanks deze bekentenis, mijn waarde Heer, is er geen invloed. U spreekt om de haverklap en zonder er bij te denken over influentie en U weet niet wat het is. Invloed is diepgaand en niet oppervlakkig, mijnheer. Over invloed kunt U spreken wanneer het blijkt, dat een auteur onder de volledige bedwelming van een overheersende persoonlijkheid staat. Niet als hij dezelfde techniek gebruikt als iemand anders, ook niet als hij toevallig gelijkaardige ideeën verkondigt of zijn verhalen in een gelijkaardig kader situeert. Walschap wordt niet kleiner omdat hij gelijkenis vertoont met Hamsun en Zielens blijft Zielens al noemt U honderd maal de naam van Dostojewsky. Er is dus van invloed geen kwestie. Gilliams echter is een onooglijk baasje naast Rilke en Alain Fournier, tenminste in zijn ‘Elias’, niet in zijn poëzie. En dit is wél een voorbeeld van influentie. Maar U maakt geen onderscheid, achtbare Heer. Terecht en ten onrechte goochelt U met bekende namen zoals een schermvechter met zijn degen. Dit alles geeft U een aureool van schijngeleerdheid, gelijk ook Busken Huet er een rond zijn hoofd plaatste toen hij beweerde ‘héél’ de wereldliteratuur te kennen. Zo ver wilt u misschien niet gaan, maar het scheelt niet veel. Bij de verzen van een veliefd dichter van achttien lentes zoudt U het zelfs wagen over Rabindranath Tagore te spreken. En U weet zo goed als wij, dat de lectuur van deze meester het jong mens in kwestie alleen maar zou doen gapen van verveling. Hij wacht dan ook wijselijk tot hij oud genoeg is om deze poëzie in al haar verborgen schoonheid te kunnen genieten. Maar intussen wordt U verondersteld met het werk van deze grote grondig kennis te hebben gemaakt. We zeggen wel: ‘verondersteld’... Voor het overige zit U echter ook nog iets anders dwars en daarvoor vindt U niet zo licht een oplossing. Het spijt U namelijk in Uw binnenste te moeten constateren, dat U ons niet gemakkelijk links of rechts kunt klasseren. En dit is nochtans zeer belangrijk voor Uw manier van recenseren. De meeste auteurs plakken onmiddellijk een etiketje op hun werk, zodat U er niet veel moeite mee hebt. Ofwel kent U détails uit hun dagelijkse leven die U in de goede richting helpen. Maar wij zijn volslagen onbekend en dit is ons geluk. Nu weet U natuurlijk niet hoe bepaalde kringen op het boekje zullen reageren. Het is volkomen kleurloos. Soms denkt U, dat het rood of blauw zal worden al naargelang de geciteerde namen van mensen die niet in de ge- | |
[pagina 262]
| |
nade van de auteur schijnen te vallen. Maar een bladzijde verder wordt U in Uw verwachting teleurgesteld. Ook op geel durft U niet Uw kans te gaan. In één woordt, U staat er met al Uw ondervinding tegenover als iemand die voor het eerst zijn geluk riskeert aan de roulette. Of misschien ook ‘als de blozende maagd op de drempel van de bruidsnacht’. Dit wil zeggen: met zeer gemengde gevoelens en een logisch verklaarbare aarzeling. Nu verwacht U vanzelfsprekend, dat de auteur U hier of daar toch wel in een bepaalde richting zal wijzen, gelijk gewoonlijk het geval is in ons landje. Maar dat doet hij lekker niet. De auteur, mijn waarde Heer, is halsstarrig als een deurwaarder en bovendien ouderwets als een der Dames met de groene Hoedjes. Hij is nog altijd de mening toegedaan, dat noch politieke kleur, noch religieuze overtuiging, noch wijsgerige ideeën ook maar één greintje met literatuur te maken hebben. Om die reden verwerpt hij ‘Dokter Vlimmen’ niet omdat het antiklerikaal is en vindt hij Van Hemeldonck geen groot schrijver omdat ‘Maria, mijn Kind’ met zo'n weldoende katholieke geest doordrenkt is. Remarque en Zweig noemt hij geen meesters, al blijkt het, dat zij zich anti-Nazi toonden, terwijl De Pillecijn niets van zijn waarde verliest, al werd hij tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld. Mijn waarde Heer, indien Uw recensie ons ziet zoveel genoegen verschaft had, we zouden geen ogenblik aarzelen en ze in honderd snippers verscheuren. Onze papiermand zit vol dergelijke onzin en diezelfde onzin vertegenwoordigt daarin de Vlaamse kritiek. Die kritiek, mijn waarde, zowel de Uwe als die van Uw collega's, is even ongezond als malaria en er is een flinke dosis kinine vereist om ze zonder verzwakking te boven te komen. Ze doodt meer dan één persoonlijkheid die moeite heeft om tot ontplooiïng te komen, terwijl ze meer dan één windbuil opblaast tot een levensgrote pop. Daarom zijn we zo vrij er geen aandacht aan te schenken. Onze weg is moeilijk en ligt vol wolfijzers en schietgeweren. Maar dat kan geen kwaad, we zijn niet kleinzerig en kunnen tegen een stootje. De baan die U ons toont daarentegen is breed en verleidt een mens met talrijke schaduwrijke plekjes waar het goed zou zijn van tijd tot tijd te rusten. Maar we willen eigenzinnig zijn, we verkiezen een paar schrammen en builen en zullen rusten wanneer we iets bereikt hebben. Niet echter, wanneer U er ons toe uitnodigt. Want in dit geval weten we, dat we onderweg zouden blijven hangen en niet meer verder geraken.
Frans Cools |
|