gewerkte essay van Rob Antonissen nog niet hebben gelezen. Zijn ‘Schets van den ontwikkelingsgang van de Zuidafrikaansche literatuur’ heeft ons echter in zo'n mate geïnteresseerd dat wij zodra mogelijk ‘Herm. Gorter en Henr. Roland Holst’ in handen zullen trachten te krijgen.
Het kan niet anders of Rob Antonissen moet jarenlang in de Zuidafrikaanse literatuur gegrasduind hebben. En wanneer wij zeggen ‘gegrasduind’ doen wij de essayist onrecht aan, want Rob Antonissen heeft niet alleen de Zuidafrikaanse taal, maar - zoals blijkt uit deel I - ook de Zuidafrikaanse literatuur grondig bestudeerd. Rob. Antonissen is op dit gebied trouwens niet aan zijn proefstuk. Een bloemlezing, die wij geregeld ter hand nemen, is zijn ‘Zuidafrikaansche poëzie’, verschenen in 1943. Eerlijk gezegd, vooraleer deze bloemlezing verscheen wisten wij van de Zuidafrikaanse poëzie weinig of niets af en voor ons, kinderen der duisternis, was deze bloemlezing een van de heerlijkste openbaringen. Het feit dat Antonissen ons thans een monumentale bloemlezing, waarin ook proza, uit de Zuidafrikaanse literatuur heeft bezorgd, kunnen wij dan ook niet anders dan appreciëren. Meer nog, deze bloemlezing heeft ons zelfs zo bevredigd dat wij ons dienen te beheersen om ons niet aan een al te pathetische lofbetuiging te bezondigen. Vooral wij, jongeren, die op soberheid en eenvoud belust zijn, die almaardoor op ongekunstelde psychologische literatuur hebben aangestuurd, op schrijvers die ons dieper de mens, en niets dan de mens, leren kennen, zullen hier meer dan onze gewone gading vinden, te veel zelfs om het achtereenvolgens te verslinden. En het feit dat een broedervolk wars is gebleven van allerlei schoonschrijverij, dank zij zijn ongerepte levenskracht en spontaneïteit, weze ons een ongewone duurbare boodschap. Rob Antonissen heeft, alles behalve propagandistisch, ons de weg gewezen naar een gaaf, een jong cultuurvolk. Een steeds nader contact met de Zuidafrikaners kan dan ook niet anders dan heilzaam wezen.
Remi Boeckaert.