Arsenaal. Jaargang 3
(1947)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 232]
| |
Kroniek van de Poezie
| |
[pagina 233]
| |
De Doncker is meestal op zijn best in zijn sonnetten zodat het enigszins verwondering moet baren dat de dichter deze vorm niet vaker gebruikt. Maar kan men, wanneer men een vers wil schrijven, altijd bij voorbaat zeggen of het een sonnet, een ballade of zelfs een puntdicht wordt?
Om tot ‘Opera’ terug te keren, uit de drang tot het verloochenen, ja zelfs vrijwillig van zich afschudden van de oude onrust en het langzaam maar vast schrijden naar meer pure en evenwichtige levensbeschouwingen worden nog zeer mooie verzen geboren.
Na ‘Opera’ scheen voor De Doncker een periode van zwijgen aangebroken. Zou de vruchtbare dichter, die in 9 jaar vijf dichtbundels publiceerde thans geheel door de Muze zijn verlaten? Wel verschenen nog verzen in tijdschriften, maar toen de oorlog kwam was er in vijf jaar geen nieuwe bundel op de markt gekomen. Weinigen wisten dat De Doncker wel nieuw werk klaar had en hij op het punt stond het te publiceren toen de omstandigheden het hem beletten. Zo duurde het tot 1946 eer ‘Koren uit de Wan’ verscheen: zoals de titel het aanduidt een kleine bloemlezing van twaalf gedichten uit de beste sedert 1935 geschreven. ‘Koren uit de Wan’ bleek stellig geen vooruitgang op ‘Opera’ en het scheen wel of Maurits De Doncker op de dalende helling was geraakt en wij in hem de talentvolle dichter die wij in ‘Opera’ terecht mochten appreciëren, nooit meer zouden terugvinden.
Tot enige weken geleden, onverwacht maar niettemin te zeer gepasten tijde ‘Herfstvruchten’Ga naar eindnoot(1) van de pers kwam. Deze nieuwe dichtbundel bleek meteen een blijde verrassing. Niet alleen hoort men een rijpere, diepere De Doncker aan het woord, maar men stelt tevens een ganse ommekeer in het gemoeds- en zieleleven van de dichter vast. Van de donkere is men tot de klare Maurits De Doncker gekomen. De vastere levensinzichten hebben van de opstandige jonge man een vertrouwend, ik zou bijna zeggen gelukkig mens gemaakt, indien het niet zo gevaarlijk ware het woord ‘geluk’ in verband met een dichter te gebruiken. Nochtans kan zonder vrees zich te vergissen worden getuigd dat Maurits De Doncker hier een andere, nieuwe blik in zich zelf heeft geworpen en hij onbetwistbaar klaarder en zuiverder uit de introspectie is gekomen. Hij is er tot op een zeer grote hoogte in geslaagd de oude gewaden af te leggen. Er gaat thans van zijn poëzie rust en vrede uit en we verheugen ons met hem omdat deze getormenteerde mens in de nog vroege herft van zijn leven - want zo oud is Maurits De Doncker precies nog niet - de kalmte, het inzicht en het vertrouwen heeft gevonden. En daarom moest hij niet | |
[pagina 234]
| |
zoals Clovis ‘verbranden wat hij had aangebeden en aanbidden wat hij had verbrand’. Nog raakt hij de oude problemen aan, nog buigt hij zich over de vroegere, misschien nog niet gans geheelde wonden. Maar hij doet het met een filosofische gelatenheid, een bijna glimlachende aanvaarding die hem dit eenvoudig, maar ontroerend en algemeen menselijk gedicht ingeeft: Wat bleef mij van 't bemind verdriet,
dat ik eens koesterde en vergat
gelijk de woorden van een lied?
Niets dan een droom, niets meer dan dat.
Wat rest mij van 't geliefd gelaat,
dat ik den droom gegeven had,
die in elk jongelingsbrein ontstaat?
Niets dan een mist, niets meer dan dat.
Wat liet mij het verlokkend lied,
dat 't leven mji gezongen had
en dat mijn lippen nooit verliet?
Niets dan een klank, niets meer dan dat.
Wat hield ik van 't verterend vuur,
dat ik beschutte lijk een schat
en zou verzengen op den duur?
Niets dan wat as, niets meer dan dat.
Wat is de liefde, 't leven, al
waarvan ik heb mijn deel gehad
en slechts herin'ring blijven zal?
Niets dan een roes, niets meer dan dat.
Natuurlijk zijn niet alle in ‘Herfstvruchten’ gebundelde gedichten van hetzelfde gehalte. Het dient echter opgemerkt dat er zeer weinig zwakke verzen in voorkomen. Vaak bereikt De Doncker zelfs hoogtepunten zoals hij er voordien zelden heeft gekend. Ik denk daarbij aan het werkelijk prachtige gedicht ‘Onmacht’ m.i. veruit het beste door de auteur ooit geschreven. Ik weet wel dat sommige critici en in de eerste plaats zij die nimmer een vers van betekenis hebben gepubliceerd, zullen aanvoeren dat de dichter hier zijn eigen minderwaardigheid bekent en het werk dus niet goed kan zijn. Maar naast dit theoretische gezeur plaats ik het oordeel van al wie zelf gedichten heeft geschreven en nog schrijft. Ik ben er van overtuigd dat de meesten, zo niet allen, mijn mening zullen bijtreden wanneer | |
[pagina 235]
| |
ik zeg dat De Doncker hier op sobere en treffende wijze de gedachten vertolkt die hen zelf misschien al te vaak hebben gefolterd. | |
OnmachtHoe schamel is het woord dat uit mijn mond komt vloeien
en staamlend, slecht verklaart wat mij tot zingen voert.
Hoe zal ik ooit tot een waarachtig dichter groeien
en vinden het accent dat wie mij leest ontroert?
Want achter 't vurig woord kan men niet immer raden
de raadloze onmacht, die de klare stem versmoort,
waarmede ik machteloos doorheen den mist wil waden,
die mij van andren scheidt en zelden wordt doorboord.
't Zit nog te veel verstrikt in tooisels en sieraden,
het naakte woord, waaruit de ware vonken slaan.
Het werd door valse weelden al te veel verraden
om als een scherpe kogel tot de kern te gaan.
Al zijn de noten juist, toch is de toets te onzuiver
om in een andre ziel de snaren aan te slaan,
die in een eendre maat en onder zelfden huiver,
verklanken moeten wat ik zelf niet heb verstaan.
Toch kan ik 't verzen schrijven als een drift niet laten
en grijp steeds weer de pen, die 'k machteloos hanteer.
Het zit mij in het bloed. Ik kan de hand niet haten,
de pen niet, noch 't papier, noch mijn verwoed verweer.
Met ‘Herfstvruchten’ heeft Maurits De Doncker de belofte ingelost, die hij met ‘Opera’ had doen ontstaan. Ik zal niet beweren dat zijn vooruitgang zo geweldig groot is, niet omdat ik ‘Herfstvruchten’ niet waardeer, integendeel, maar wel omdat ik na ‘Opera’ De Doncker al ging beschouwen als iemand die ons werkelijk iets te zeggen had. Ik verwachtte nochtans niet dat hij ‘dit’ zou zeggen. Wat niet wegneemt dat de ‘klare’ De Doncker mij beter bevalt dan de ‘donkere’. En misschien, nu hij meer optimist en, laten we het niet ontkennen, meer menselijk geworden is, zal er wellicht meer aandacht aan zijn werk worden geschonken. Want al werd Maurits De Doncker van hogerhand niet vergeten, toch hebben de letterlievende mensen in 't algemeen en zijn stadsgenoten in 't bijzonder nooit veel belangstelling voor hem aan de dag gelegd. Ik hoop dat ik door deze korte kroniek er het mijne heb toe bijgedragen om aan | |
[pagina 236]
| |
dit euvel te verhelpen. Bescheiden, maar oprechte talenten als Maurits De Doncker mogen in geen geval worden genegeerd.
Willy Biliet |