| |
De Man van het Dorp
Hij heette Victor De Nijs, maar wij noemden hem Fitor. Waarom? Wij wisten het zelf niet. Wij, dat waren twintig normalisten. Twee er van zijn al dood, een bracht het tot privé-secretaris van een minister, de anderen tot profeet in een kakschool. Wie het meest in aanzien bij de leraars stond was ongetwijfeld Fitor. Hij was een voorbeeld van deugdzaamheid, zoals de directeur zei, een dagelijkse klant aan de H. Tafel, een blokker als de anderen van verveling geeuwden. De meesten vertrouwden hem niet, ontliepen hem zelfs wanneer wij over de meisjes praatten. Fitor en ik waren van hetzelfde dorp. Zijn ouders waren keuterboeren. Zijn moeder droeg nog een kapmantel en communiceerde elke Zondag in de eerste mis. Maar zijn vader moest voor haar niet onderdoen, hij was kerkzanger daarbij, precies een schaap dat blaatte on het oksaal. De dorpers keken er niet meer naar om, slechts enige bengels proestten het soms in hun zakdoek uit. Maar iedereen vond het koddig als Dokus over het kerkplein nikkelde, zijn geitenbenen kromden in zijn nauwe, spannende broek. Hij knikte naar iedereen ‘goeiendag’, maar van uit de herbergjes werd hij spottend nagekeken. Daar zette hij geen voet, jenever of bier waren hem te duur. Hij kweekte een paar koeien en enige schapen, labeurde on zijn zandgrond, maar niets kon hij beter dan de mouw te vegen van zijn huisbaas, de burgemeester.
Hij had een dochter, vier jaar jonger dan Fitor, een argeloos meisie tot aan de kuiten gerokt. Maar in haar stelde Dokus minder belang, Fitor was zijn trots, als het ware de geknipte laat van de burgemeester, in spe de schoolmeester van het dorp. Onze ouders hadden het op elkaar niet gesteld. Mijn vader was een veekoopman, die gaarne een vrouwenbil kittelde, en mijn moeder liet mijn zusters gaan waar ze wilden. Dokus bedoelde on mij: ‘Moet die schoolmeester worden, van zulk ras!’ Maar mijn vader overtroefde hem: ‘Als Dokus' dochter oud genoeg is, draagt hij ze zelf naar Buzze!’ En naar het schijnt was Buzze, de burgemeester, niet vies van het vrouwvolk.
Nochtans, Fitor en ik, we stelden het best met elkaar. Hij rookte van mijn sigaretten, at van mijn chocolade, bezigde mijn voetbalschoenen. Eigenlijk was hij mijn geestelijke raadgever,
| |
| |
een teugel voor mijn opstandigheid, mijn roekeloosheid. We zaten op dezelfde bank in de studiezaal, positief en negatief bij elkaar. Ik babbelde of lullebakte, Fitor zweeg en nijgde zich over zijn ‘devoir’. Als het examen was had Fitor de stof wel driemaal overzien, ik de helft er van niet eens doorbladerd. Op de speelplaats schetste Fitor meetkundige figuren waarvan hij de stellingen herhaaldelijk met armgezwaai en spekend als een ouwe pastoor bewees. Een iota er van begreep ik niet, wist me ten slotte met afschrijven te redden. Fitor was er fier over dat ik, zijn leerling, niet was ‘gebuisd’. Hij trad zelftevreden op mij toe en wenste me van harte geluk. Wij drukten elkaar de hand en ieder trok naar huis. Dokus toonde zich gul, hij ontkurkte een fles jenever en zijn vrouw had bij uitzondering een krentenbrood mogen bakken. Dezelfde avond nog stuurde hij Fitor naar Buzze. Hij droeg zijn diploma onder de arm, grote onderscheiding. Buzze, die notaris was, sprak hem in het Frans aan, monsterde hem van kop tot teen en sloeg hem minzaam, als was het zijn zoon, op de schouder. Buzze had het ook over mij, le fils de Tseef Karol, die komt nooit aan een plaats, jamais. Het broodje van Fitor was gebakken, hij had het maar te slikken. De onderwijzer, die bijna zeventig jaar en noodzakelijkerwijze een voorstander van het zelfonderricht was, werd gepensionneerd. Mijn vader zei ‘Stel ook maar uw candidatuur’. Maar het was de moeite niet waard. Fitor behaalde de volstrekte meerderheid. Die plaats op mijn dorp kon me niet schelen en aan het meesterschap van Fitor was ik trouwens gewoon.
‘Dàt is een schoolmeester!’ zei Dokus als hij over zijn zoon sprak! Het werd tijd dat de ouwe het aftrapfe.’ Inderdaad, Fitor wàs een schoolmeester. Steeds was hij ouderwets gekleed en zo zag hij er ouder uit dan hij was. Zijn scherpe neus en zijn uitstekende jukbeenderen maakten hem alles behalve verleidelijk. Maar dit was zonder belang, aan de meisjes scheen Fitor zich toch niet te interesseren. Na school stapte hij zonder omweg naar huis, zijn kop ietwat voorover gebogen. ‘Hij studeert’ zei Dokus. ‘Dat wordt een man. Landbouwleraar, dat is goed. Het brengt schoon geld op.’ Binst het verlof hielp Fitor op het land. Dat noemde hij ‘practijk’.
In de klas gedroeg hij zich als een H. Antonius. Hij sprak nauwelijks hoorbaar, meestal stond hij met gevouwde handen vóór zijn smalle, houterige borst. De knapen bemerkten weldra wie ze vóór hadden. ‘Ge moet zwijgen gij, ge moet stil zitten daar... Als ge braaf zijt zal ik eens vertellen.’ En na een orkaan van hoerageroep vertelde hij het leven van de H. Tharsicius...
Onverwachts kwam ik met Fitor in contact. En dan nog door zijn toedoen. Hoe dit te verklaren? Zou Dokus het hem niet
| |
| |
verbieden? Was hij niet benauwd voor Buzze, de burgemeester? Fitor kwam zelfs bij ons aan huis. Op een namiddag gingen wij in de boomgaard liggen, mijn zusters, Fitor en ik. Het was al in Mei. We praatten over onbenulligheden en plots zei Yvonne, onze oudste, dat het nu verduiveld goed wêêr was om te gaan vrijen. Fitor begon lichtjes te blozen, maar toch trapte hij het niet af. Als compensatie wilde ik hem op dreef brengen door over het landbouwbedrijf te beginnen. Daarop vatte hij vlam: potas, sodanitraat, guano, ammoniak en wat weet ik al! Yvonne en Rosa rolden zich in het gras om het niet uit te schateren, in de ernst van zijn betoog merkte Fitor het echter niet op. De volgende Winter zou hij zijn leergang in Land- en Tuinbouw beginnen. Hij zou over het schoollokaal mogen beschikken, vijftig frank per avond opstrijken. Als bij uitgepraat was wilde hij opstaan, maar Yvonne weerhield hem. Ze kwam dichter naast hem zitten en knipoogde naar Rosa. Hij schoof naderbij en zijn hand raakte onvrijwillig Yvonne's knie. Hij trok ze terug als had hij zich verbrand, maar dezelfde avond nog heeft hij daar spijt over gehad.
Er viel niet aan te twijfelen, Fitor was verliefd. Nu werd mij alles klaar. Haha, dààrom was het dat hij me had opgezocht! Na school durfde hij niet telkens aanlopen, doch even keek hij naar binnen om Yvonne op te merken en naar haar te glimlachen. Doorgaans stelde Yvonne zich op achter het gordijn. Maar af en toe deed ze het niet om hem te treiteren. Dan kon hij het niet langer uithouden en zocht hij een reden om mij op te zoeken. Als moeder uithuizig was lieten Rosa en ik hem met Yvonne alleen. Dan spionneerden wij door het sleutelgat hoe Yvonne met hem speelde. Meer dan eens heb ik Rosa daar moeten wegrukken om ons niet te verraden. In een zotte bui haalde ik de fonograaf uit het salonnetje en gapte ik een fles cognac uit de kelder. Van moeder hadden wij geen schrik, want zij zou de laatste geweest zijn om ons zulke pret te ontnemen. En van vader evenmin wanneer hij onze bedoeling zon vernemen. Yvonne zou Fitor leren dansen en ik zou hem leren drinken. Hij trapte Yvonne af en toe op de tenen en trok haar even tegen zich aan. Het zweet brak Fitor weldra uit, maar hij volhardde. Yvonne liet zich evenwel bij het dansen door Rosa aflossen. Maar dan scheen Fitor lusteloos, uit schaamte om zich niet te verraden hield hij nochtans stand. Manhaftig... tot hij duizelde en het zevende glas cognac weigerde. De pret was er af. Fitor zat daar, hulpeloos. Bleek en in staat elk ogenblik in één gulp te beginnen braken. Wat stond er ons te doen? Alles vanzelf laten betijen. En betijen zou het!... Want plots kwam Dokus binnen. Ware het de dood of God de Vader geweest, we zouden niet minder
| |
| |
geschrokken zijn. Lijkbleek stond Dokus daar, zijn handen beefden een beetje. En het enige, dat hij zei, was: ‘Buiten!’ Fitor kroop recht en trapte het af als een geschopte hond. Op de drempel had hij niet eens de moed om naar Yvonne om te kijken. Zijn liefde was boven haar krachten beproefd, lachten wij.
De man van het dorp stapte 's anderendaags naar school zonder bij ons naar binnen te kijken. Zou hij veel hebben afgezien, vroegen wij ons af. En zou Dokus al van zijn gramschap bekomen zijn? Maar wat kon het ons schelen, lang genoeg hadden wij ons geamuseerd. Een paar weken nadien, toen wij het voorval schier vergeten waren, keek Fitor opnieuw naar binnen. Ditmaal was het slechts een oogopslag, een glimlach was er nog niet bij. Die zou trouwens nutteloos geweest zijn, want Yvonne begon het spelletje beu te worden. Die oogopslag had Rosa echter opgemerkt. Het was genoeg om ons er van te overtuigen dat Fitor een verloren man was. Morgen zou hij alweer naar binnen kijken, iets langer zelfs, en zonder twijfel zou hij als vroeger of zelfs stralender glimlachen wanneer hij Yvonne zag. Wij wedden er zelfs op dat Fitor eerstdaags opnieuw aan huis zou komen. Omdat Yvonne in de weddingschap betrokken was speelde ze haar rol voort. En wij zorgden er voor dat zij die goed speelde, wanneer wij Fitor niet in huis konden lokken waren Rosa en ik immers verloren. Tot onze verbazing scheen Yvonne gewonnen. Wel glimlachte Fitor innemend, verliefd zelfs, maar in huis zette hij geen voet. Daarom stelden wij voor dat Yvonne van achter het raam zou wegblijven. Dit had evenwel een ander effect. Op Biesdonkkermis voelde Yvonne iets in haar zak duwen. Het was een briefje van Fitor, maar wanneer ze opkeek was Fitor al in het kermisgewoel verdwenen. Hij moest voorzichtig en sluw zijn, zich in geen geval bij Yvonne laten zien. Daarom smeekte hij haar de volgende Zondag om een rendez-vous. Vlierbeek dreef, na de vespers. Daar was het stil, ten hoogste kwamen daar 's Zondags een paar koppels voorbij, alhoewel de dreef vroeger als vrijerskwartier druk werd bezocht. Ze werd echter zo druk bezocht dat alle geheimen er onthuld werden en zo ging er bijna niemand meer naar de afgelegen plaats. Fitor had beslist geen slechte keuze gedaan, althans wat de plaats van het rendez-vous betrof.
Die Zondagnamiddag lagen mijn zusters en ik op uitkijk in een nabijgelegen bosje. Te drie uur waren de vespers uit. Een kwartier later kon Fitor hier reeds zijn. Precies twaalf minuten na drie zagen wij hem aan de bocht van de dreef opdagen. Recht keek hij vóór zich uit als zou hij Yvonne in de verte ontwaren. Na enige passen keek hij echter om, maar zette zijn weg voort. Inmiddels keek hij op zijn uurwerk en plots bleef hij staan als
| |
| |
had hij spijt over het rendez-vous. Toch sukkelde hij ontgoocheld, met ietwat gebogen hoofd, tot in onze nabijheid. De stropop, die Rosa en ik de vorige nacht in een boomkruin hadden gehangen, scheen hij niet te bemerken. Zou hij ten einde raad rechtsomkeer maken?... Doch plots schaterde Rosa zo dat Fitor, als door een speldeprik getroffen, opschrikte; maar toen hij de pop en het plakaat ‘Ziehier uw lief!’ op enige stappen van hem af zag, voelde hij zich geschrokken als werd hij door een struikrover aangevallen. Alles duizelde om hem heen. Hij voelde zijn kop bloedrood worden en zwellen, daarna kreeg hij kippenvlees en voelde hij zijn wangen bleek worden; of was het andersom? Ook Yvonne schaterde het uit terwijl ik me achter een beuk trachtte te verbergen. Als dronken waggelde hij uit de dreef, hij had evengoed tegen een boom kunnen lopen...
De volgende Winter begon Fitor, zoals voorspeld, zijn cursus in de Boeriologie. Boerenkinkels, meestal pachters van Buzze, luisterden zijn lessen op. Sommigen lieten scheten om het hardst, waardoor minutenlang gelach ontstond, anderen stelden hem de naïefste vragen om zijn lessen in het belachelijke te trekken. Maar het bracht schoon geld op, had Dokus gezegd. En nog vóór het Lente werd behaalde Fitor het diploma van landmeter. Hetzelfde jaar werd hij eveneens secretaris van de bond voor pluimvee en als vertrouwensman van Buzze maakt hij steeds meer en meer vorderingen. Enige maanden vóór de verkiezingen voelde Buzze zich verplicht iets voor het volk te doen. En er werd iets gedaan: een grote velokoers op Kermismaandag en elk behoeftig gezin kreeg twee sparren voor de aanstaande Winter. Maar van velokoersen had Fitor minder verstand, dat liet hij aan een herbergier over. Voor de sparren moest men echter bij Fitor zijn. Hij liet de schooiers in de gang van het schoollokaal, schreef hun naam in een boekje en gaf hun een bon. Zonder ‘Rerum Novarum’ te lezen werd hij de grootste sociale werker van het dorp.
Fitor was onmisbaar geworden. Moest hij als minister gestorven zijn, alle gazetten zouden geblokletterd hebben: ‘Een onvervangbaar figuur is ons ontvallen.’ Van zijn waardigheid werd hij zich dan ook bewust. Nu hing zijn hoofd zo ver achterover als het vroeger voorover had gehangen. En iedereen groette hij joviaal, iets te luidruchtig zelfs. Maar de mensen hielden niet van hem. ‘Fitor van Dokus de kruiper’, spotten ze achter zijn rug. ‘Hij leeft gelijk een baron. Zijn geld kan hij al niet meer tellen. Hij heeft drie maanden vacantie en als hij werkt zit hij op zijn stoel. Is dàt werken? Duivelszak is nooit vol. Zie, daar loopt hij alweer naar Verdyck's. Hij weet verduiveld goed waar het geld zit’. Inderdaad, er was geld bij Verdyck.
| |
| |
En twee hofsteden had hij in Frankrijk. Plus zijn gedoe hier (60 Ha) ‘Ja, hij zit achter Euphrasie, Verdyck's enige dochter. Eigenlijk een goe jonk, haar Frans gelijk haar Vlaams en christelijk! Alle Zondagen te communie. Precies iemand voor hem. Spijtig van haar linkeroog en haar tanden die precies beginnen af te brokkelen, maar enfin, wat wilt ge?’
Maar dat was allemaal uit nijd. Men kan niet lijden dat twee mensen elkaar gaarne zien. En Euphrasie hield van Fitor. Ze zou madame worden, madame van de schoolmeester. Gedaan met de koestal schuren! Maar Verdyck moest niemendal hebben van Fitor. Die met zijn boeken, die welweter. Bah, wat verstand heeft hij van 't land. Steek hem eens een riek in zijn poten!
Maar Fitor trachtte Euphrasie's broers voor zich te winnen. Als negociant in scheikundige meststoffen kwam hij op het hof. Verdyck's zoons zouden die nieuwigheid misschien kopen, wie weet de ouwe weten te overhalen. Maar ze trapten het af als ze Fitor zagen komen en lieten hem met Euphrasie alleen. Euphrasie deed wat bedremmeld. Als ze Fitor een druppelke triple-sec uitgeschonken had voelde ze zich meer op haar gemak. Kalmer wachtte ze op zijn huwelijksaanzoek. Het druppelke triple-sec was echter niet straf genoeg om Fitor's schuchterheid te overwinnen. Zijn liefdesverklaring volgde echter nog dezelfde week, een respectabele brief. Niet meer met zo'n zoetigheden gelijk die aan Yvonne, zonder totterdood. Evenwel ontroerend genoeg om Euphrasie onmiddellijk te doen antwoorden. Bovenaan in de linker hoek zoals in het pensionaat: ‘L(oué-S(oit)-J(ésus)-C(hrist). Lang zouden ze niet verkeren. Waarop moesten ze trouwens wachten? Binnen de drie maanden zouden ze trouwen, in het bouwvallige leegstaande schoolhuis gaan wonen, maar Fitor zou het laten opknappen. Toen de schilders er aan bezig waren begonnen de dorpers opeens hels te lachen. Wat zegden ze nu ook weer? ‘Daar is wat gebeurd bij Verdyck's. Euphrasie Euphrasie!’ Fitor maakte zich kwaad en rende naar Verdyck's hof, naar zijn maagd. Daar lag ze, zijn maagd, naast haar een boerengezonde zoon. Was Fitor dan, blind geweest, stekeblind?...
Maar Fitor liet zich niet ontmoedigen. Eén troost had hij nog, zijn werk. En toch trouwde hij. Niemand uit het dorp kende zijn vrouw. Van waar kwam ze? Om het even, ze zag er knap uit, een dame. Te wel om op zo'n dorp haar leven te slijten. Er werd ook gezegd dat ze rijk was, schatrijk. Ze moest de dochter zijn van een paardenfokker, Antoinette. Na zes maanden wisten we wie en wat Fitor had gehuwd. ‘Haha, die Antoinette is onnozel! Zot, sterrezot!’ Bij bakker Spriet had ze de H. An-Antonius, die op de toog stond, gekust en iedereen vroeg ze of
| |
| |
ze nog ver van Hemelrijk was. Ik zocht de kaart af om te weten waar Hemelrijk lag, maar het stond er niet op. Dat zal de hemel geweest zijn die ze bedoelde. Voortaan sloot Fitor haar op en liet hij de boodschappen door een scholier doen. Maar als Antoinette naar de kerk wilde was er geen praten aan. Ze is nog altijd zot, dachten wij als wij haar te communie zagen gaan terwijl de tranen over haar kaken liepen. Inderdaad, we hadden ons niet vergist. Op een namiddag, toen Fitor klas deed, liep ze met een emmer naar de Leie om er het rootsop te putten en het in de beerput te gaan gieten, wel tienmaal achtereen. Er was niets dat ze liet liggen: een beroeste ijzerdraad, een stuk hout, paardenvijgen. Is ze soms zot geworden van gierigheid?, vroegen wij ons af. Op een morgen echter liep ze naakt op straat, grabbelde voortdurend naar een vermeende olifant en riep, dat zij verdoemd was. Niemand durfde haar genaken. Men liep om Fitor. Hij wierp haar een mantel over de schouders. Antoinette bedaarde en volgde Fitor. Wij, dorpers, stonden met open mond. Verduiveld, was Fitor soms een duivelbezweerder?...
Ten slotte bemoeiden haar ouders zich met zijn zottin. Fitor was er van af. Zij betaalden toch de kosten. Eenmaal is hij haar gaan bezoeken. En dan droeg hij, als was het een nieuwjaarsgeschenk, haar een peperkoek mee. Hij huurde een oud vrouwtje dat voor een hongerloon zijn huishouden beredderde. En weer dompelde hij zich onder in het werk, als wilde hij er zich in begraven. Weinig tijd bleef hem over om naar zijn thuis te gaan, maar toen hij er was stoefte hij dat hij al zoveel had gespaard. Een fabelachtige som. Dokus knikte en monkelde tevreden. Zijn moeder telde niet meer mee, die zat suf in een hoek. Zijn zuster deed nu alleen het werk binnenshuis en kwam niet verder dan het hek, tenzij 's Zondags voor mis, vesper en congregatie. Maar Fitor was Dokus' trots, dat was genoeg.
En Fitor's roem nam toe. Hij werd secretaris van de kerkfabriek, schatbewaarder van de Confrerie van de H. Cornelius. Waar haalde hij de tijd vandaan? Zie, daar stuift hij de baan op, landbouwvoordrachten. Zie daar stapt hij bij Reyntjes binnen, boekhouden. Zie, daar prijkt hij al in de eerste mis. Had die man dan een ijzeren gestel. Was hij een uitverkorene Gods?...
Dokus zegde het wel voor de duizendste maal: ‘Dat is een man, het geld stroomt er binnen. Maar wie er plots ook binnen stroomde was zijn zottin. Pardon, Antoinette, ze was genezen. De dokters hadden het gezegd. De oude huishoudster werd afgedankt. Maar Fitor zorgde er voor, d.w.z. hij liet haar genieten van de C.O. O Maar Fitor scheen het beter bij haar te hebben gehad, dan bij Antoinette. Zijn kop viel opnieuw voorover, iedereen zag dat hij zorgen had. En mager dat hij werd, precies een plank...
| |
| |
Beter ware hij toegevet, want daar ligt hij nu met overgesneden keel. Het werk van zijn genezen zottin. Zij liep weer naakt, een emmer aan haar rechter hand waaraan bloeddroppels kleefden. Had ze soms een konijn geslacht? Wie zou er algauw het ergste veronderstellen? Wij liepen naar Fitor opdat hij de duivel in haar opnieuw zou komen bezweren. Maar als wij op hem riepen hoorden wij slechts de echo's van onze stem. Enige stouterikken trokken naar boven. En daar lag hij. ‘Badend in zijn bloed’ stond er in de gazetten. Niemand durfde het aan Antoinette te arresteren. De veldwachter in geen geval. Iedereen zag haar lopen, recht naar de Leie. Zou ze opnieuw de Leie willen leeg scheppen?... Twee dagen later hebben ze haar lijk opgevist...
Fitor werd op luisterrijke wijze begraven. De scholieren stonden, zoals in het versje Rosalie of was het Virginie?, rond zijn graf. En niemand minder dan Buzze-zelf sprak ook een pathetische lijkrede uit. De mensen zegden dat dit alles schoon opgesteld was. Dokus echter was niet te zien. ‘Het is in zijn geitenbenen geslegen’, spotte een onbeschofterik. Maar er was niemand die er om lachte, evenmin iemand die er om weende...
REMI BOECKAERT
|
|