zo moet geschreven worden, maar dan zal de auteur gewoonlijk niet erg fier zijn over het resultaat, zodat hij er liever over zwijgt. Ik herinner me in alle geval eene een novelle geschreven te hebben zonder dat ik, toen ik de eerste letter op papier zette, in de verste verte kon vermoeden waarover ik het zou hebben. Het is dan ook een leeg geval geworden, een beetje mooischrijverij van het begin tot het eind, zonder de minste intrigue en met een mager conflict dat dan nog in een wazige sluier gehuld bleef. Sindsdien ben ik van die ziekte genezen. Hopelijk komen alle schrijvers tot de conclusie, dat er zo niets te bereiken valt. Ze zullen er wel bij varen en wij, lezers, nog veel beter.
Kategorie nummer twee was het talrijkst vertegenwoordigd, wat me dunkt niet meer dan logisch is. ‘Avoir le sujet dans la peau’, en dan schrijven als het gaat, zich niet dwingen, maar de gedachten rustig uit de pen laten vloeien en als men ziet, dat het niet meer vlot, de papieren terzijde leggen. Op die manier moet men, volgens ons, het meest evenwichtige resultaat bekomen. Het geheel zal dan geschreven zijn onder dezelfde hoogspanning die erop wijst, dat de auteur helemaal in zijn personages meeleeft. Kategorie nummer drie zal dat nooit kunnen bolwerken. We moeten bekennen, dat er dagen zijn waarop het beter gaat dan op andere; dit verschil in intensieve aandacht zal zich onmiddellijk doen gevoelen door inzinkingen die van een verzwakt concentratievermogen getuigen en door een zekere matheid in de stijl die zijn scherpte, zijn levendigheid verliest.
Een voorbeeld ter illustratie van deze theorie schijnt me André Demedts toe die, volgens genoemd referendum, op de derde manier werkt. Over al zijn romans ligt dezelfde matheid, dezelfde grijze eentonigheid die er ons dunkt op wijst, dat Demedts zich meer dan eens moet dwingen om te kunnen schrijven. Hij werkt met de regelmaat van een uurwerk, onveranderlijk een paar bladzijden per dag. Toegegeven dat die matheid en het monotone in Demedts' werk ook wel enigszins te wijden kunnen zijn aan de onderwerpen die hij kiest, - de mens die het geluk zoekt waar het niet is, met lege handen achterblijft en onafwendbaar naar zijn noodlot gedreven wordt, - maar toch verraden zijn romans de al te naarstige arbeider die werkt omdat het wel moet. Moest hij enkel schrijven, wanneer het hem vlot van de hand gaat, dan was zijn taal niet zo zwaartillend en stroef, maar dan zou ze telkens aangepast zijn aan de omstandigheden en de gevoelens van zijn figuren: nu weer licht en dartel, dan gemoedelijk, dan weer gedegen en ernstig, maar nooit monotoon gelijk nu. Getuige hiervan, ons dunkt, zijn novellen die meer onder de directe invloed der inspiratie geschreven lijken en daarom ook gevarieerder van toon zijn.