In memoriam Fern. Adriaenssens
Mijn vriend, mijn vriend,...
Toen je me enkele dagen geleden verliet met 'n klop op mijn schouder, 'n handdruk en een ‘Hou' je goed, Dick, en tot ziens!’ - 'n kleine eigenaardigheid van je mijn naam te verengelsen - had je nog veel plannen.
Je sprak me over je verzenbundel die klaar kwam en die zou worden uitgegeven, je vertelde me van de vertalingen die je maakte, van de bundels die je gelezen had, van ‘Joachim van Babylon’, van ‘Arsenaal’ en veel meer.
En Ferdinand...
Nu zullen nog tijdschriften verschijnen, maar jij zal er niet meer zijn om het mooie er uit te puren.
Daisne zal nog talloze dichtbundels uitgeven, maar zijn goede gedichten zullen je niet meer ontroeren, en je zal je niet meer kunnen vrolijk maken om zijn eigenaardigheden.
Ik weet het, Ferdinand, telkens ik iets mooi lezen zal, zal ik betreuren dat jij daar niet meer van genieten kan.
‘Hou' je goed en tot ziens...’
Tot ziens!
Ferdinand, met je zachte ogen en je eeuwige glimlach om het paradoxale leven, je enthousiasme en je grootse plannen zijn deze morgen met je begraven.
Je was een zoeker, vriend, een zoeker naar de Waarheid.
Je stond sceptisch tegenover elke godsdienstige belijdenis en elke wijsgerige stroming, hoewel je ieders overtuiging volkomen eerbiedigde.
Je voelde je aangetrokken door het irreële: het sprookjesachtige, het fantastische, en voor griezelverhalen had je een zwak. Vandaar je voorliefde voor Edgar Allan Poe. Jij gaf het noodlot een grote plaats in het leven, en het noodlot heeft je ruim bedacht. Het leven, Ferdinand, speelt soms met het toeval. Het bezorgde je een einde dat in dramatische afschuwelijkheid kon genomen zijn uit een verhaal van E.A. Poe, je lievelingsschrijver.
Ferdinand, het is bijna onindenkbaar dat je onbeperkte werklust nu verlamd is, en je productiviteit een einde nam.
Wij zullen niet meer redetwisten over de vraagstukken van het leven of de waarde van een letterkundig werk, over Jean Paul Sartre of Aldous Huxley, over Louis Paul Boon of de vele jongeren in ons land.