hield de man in 't oog. En de man beefde te midden de eenzaamheid; - intussen groeide de nacht; en zitten bleef hij op de rots.
‘Alsdan vermaledijdde ik de elementen met de vloek van het razend tumult; en een verschrikkelijk onweder vormde zich in de lucht waar te voren geen wind te bespeuren viel. En de lucht kreeg een doodse kleur door het geweld van de storm, - en de regen geeselde het hoofd van de man, - en het water der rivier trad buiten zijn oevers, - en de stroom spatte hoog op, als gemarteld, - en de waterlelies weenden luid in hun bedden, - en de bomen van het woud versplinterden in de wind, - en de donder rommelde, - en de bliksem viel neder, - en de rots wankelde op haar grondvesten. En ik lag verborgen in mijn schuilplaats en hield de man in 't oog. En de man beefde te midden de eenzaamheid; - intussen groeide de nacht; en zitten bleef hij op de rots.
‘Toen werd ik woedend en met de vloek der STILTE trof ik de rivier en de waterlelies, en de wind, en het woud, en de hemel, en de donder, en het gezucht der waterlelies. En de vloek kwam over hen en zij werden met stomheid geslagen. En de maan staakte haar pijnlijke tocht door de hemel, - en onbeweeglijk hingen de wolken, - en de wateren keerden weer naar hun bedding en zij bleven er, - en de bomen werden roerloos, - en de waterlelies staakten hun gezucht, - en in die uitgestrekte woestenij zonder einde was geen gefluister meer hoorbaar, niet eens de schaduw van een klank. En ik keek naar de lettertekens der rots, en zij waren veranderd; - en zij vormden nu het woord: STILTE.
‘En mijn oog viel op het gelaat van de man, en zijn gelaat was bleek van angst. En al meteens verhief hij het hoofd, zette zich overeind op de rots en luisterde... Maar geen stemme sprak in gans die uitgestrekte woestenij zonder einde, en het woord gegrift op de rots was: STILTE. En de man huiverde en wendde zijn gelaat af en vlood henen, hals over kop, weg, ver weg, in zeven haasten, zodanig dat ik hem niet meer weder zag.’
Er staan inderdaad mooie vertellingen in de boeken der Wijzen - in de melancholische boeken der wijzen die in ijzeren banden gebonden zijn. Er staan daar, zeg ik, schitterende verhalen in over de Hemel, en de Aarde, en de machtige zee, - en over de Genieën die heersten over de zee, de aarde en over de sublieme hemel. Veel wijsheid lag er ook in de woorden gesproken door de Sybillen; en heilige, heilige dingen aanhoorden eertijds de bleke bladeren die trilden rondom Dodona; maar, zowaar Allah leeft, de fabel die me de Demon vertelde, naast mij gezeten in de schaduw van het graf, houd ik voor de meest wonderbare