Schets uit het burgerleven van Karel de Koker
Ik ben geen onuitstaanbaar mens, als men mij laat betijen. Niettemin heb ik de reputatie een slecht karakter te hebben. En daar die reputatie dateert van na mijn huwelijk zal mijn vrouw er wel de grootste schuld aan hebben. Eerlijkheidshalve moet ik er aan toevoegen dat zij, Genoveva, nochtans niet slechter is dan een andere, integendeel veelal. Maar ten slotte is ze een vrouw. Daarbij komt dat ik al vader ben. Gelukkig nog maar éénmaal, al heb ik een schattig dochtertje. Maar dat dochtertje kan wreedaardig nukkig zijn, in een huilpartij losbarsten als haar willetjes niet onmiddellijk ingevolgd worden. Daarvoor moet ik mijn schoonouders de steen werpen, al is Genoveva er weinig minder aansprakelijk voor. Natuurlijk heeft Anny die slechte karaktertrekken van mij geërfd...
Nu word ik alweer uit mijn gemijmer opgeschrikt. Ik hoor op mij schreeuwen als of er een ramp is gebeurd. Anny heeft de melkkan omgestoten terwijl Genoveva deeg kneedde. De melk moet ik komen opdweilen, want Genoveva heeft geen tijd, het deeg moet weldra in de gasoven indien we kermisbrood willen hebben, want morgen komen er vrienden. En vrienden komen er elke Zondag.
Om aan een tweede karweitje, me door Genoveva opgelegd, te ontsnappen heb ik me nadien in de badkamer afgezonderd. Ik zeg de badkamer, maar zo welstellend ben ik eigenlijk niet, het is slechts een kamertje dat voorbestemd was om er een bad te installeren. Nu doet het dienst als leeskamer, enz. Enige rijen boeken in een commode, een divan, een tafeltje dat ik van huis heb meegekregen en dat helemaal opgeknapt is, een kapstok waaraan we onze weekdagse kleren hangen - hij is al tweemaal op de grond geploft, de laatste maal heb ik er een halve voormiddag aan gewerkt om hem opnieuw in die harde muren te kloppen, - mijn soldatenvalies, waarin ik tijdens de oorlog aardappelen heb gesmokkeld en een mand, waarin het vuile linnen wordt opgestapeld.
Maar het was alweer nutteloos me in dat convent af te zonderen. Wat ik er de hele tijd heb gevreesd, is me overkomen: ‘Kleed u aan en ga met Anny wandelen!’ Ik had net zo 'n lust om een gedicht te schrijven. Van dat vers zal er alweer niets terecht komen! Anny staat al ongeduldig te roepen: ‘Papa, dada!’ Mijn zwarte hoed vind ik zo bestoven dat hij er grijzer uitziet dan zwart. Waar ligt de borstel ook weer? Anny heb ik er on-