Arsenaal. Jaargang 3
(1947)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
Een Toneeltrilogie:
| |
[pagina 143]
| |
ten, en beide door mekaar, waardoor lichte botsingen kunnen ontstaan die een magische vonk doen ontbranden en ons flitsenderwijs kunnen inlichten over de diepere en hogere betekenis van dit wonderbaarlijke leven’. In Daisne's werk zijn de personages op een bijna ontroerende wijze ‘volledig’ mens, d.i. door zich te uiten op het dubbel plan: physisch, psychisch; esthetisch, ethisch heeft de auteur zelf verklaard. Daisne beperkt zich nooit tot de uiterlijke reacties van de mens. Met evenveel recht stelt hij het innerlijke - gevoels- en dromensfeer - naast het meer reële. Het spreekt evenwel vanzelf dat deze creatie vaak een litterair procédé impliceert. Dit procédé bleek nochtans een struikelsteen te zijn voor hen die de magische brug tussen het physische en het psychische niet aanvoelen. Het zou interessant zijn hierop in te gaan, doch ik vrees dat het me te ver zou voeren. Anderzijds zou, vooral in verband met het toneel, dienen gewezen op het grootse van Daisne's toneeloeuvre (ik bedoel de buitengewone zuiverheid, de feeërieke sfeer, de bijna onaardse stemming, de suggestieve kracht, e.d.), evenals op de bijzonderheden - vooral deze - van zijn toneeltechniek. Ik ben nochtans onbevoegd over deze technische zijde uit te weiden, al geef ik de uitwerking van deze suggestie ter overweging aan bevoegde regisseurs. Het zou veel bijdragen om de door Daisne ingeslagen weg ruimer bekend te maken en onze knapste auteurs aan te sporen ook dit genre te beproeven. Alvorens te beëindigen wens ik nog te wijzen op de eigenaardige draad die door de drie toneelstukken van deze trilogie verweven werd. Hieruit blijkt hoe groot de mogelijkheden van deze kunst zijn en hoe het Daisne mogelijk is zich steeds van een andere zijde te laten kennen zonder zijn originaliteit of zijn persoonlijkheid te verliezen. De drie stukken zijn ontegensprekelijk magisch-realistisch, niettegenstaande ze in hun uiterlijke verschijningsvorm ten zeerste verschillen.
Het eerste stuk - ‘Veva’ - is het meest reële, doch is weerom gegroeid uit een magische kern: in die zin dat het idealistische - in dit geval een zuivere, idyllische liefde - lijnrecht tegenover het realistische (hier een fatale ontknoping) wordt gesteld. Doch in de grond is Daisne nooit pessimistisch, hij is veeleer een ‘heroisch’ auteur (ik bezig hier opzettelijk zijn typisch woordje) die zelfs uit de ontnuchterende doch aangrijpende ontknoping een flits weet te slaan die het geheel met een optimistisch schijnsel belicht. | |
[pagina 144]
| |
In ‘Het Zwaard van Tristan’ werd, niettegenstaande het meer tragisch element, gepoogd tot een synthese te reiken van aardse en onaardse liefde. Door een bewerking van de Middeleeuwse Keltische sage van Tristan en Isolde slaagde hij er in reële en hemelse belevenis in symbolische zin te verenigen. In ‘Tine van Berken’ vinden wij dan eindelijk de verzoening van het esthetische en het ethische. Hiermee bedoel ik dat via een loutering twee mensen gesterkt worden om het ideale huwelijk aan te gaan. Het is me bepaald onmogelijk het stuk aan te wijzen dat m'n voorkeur heeft. Dit schijnt me ten andere enigszins onmogelijk omdat deze drie toneelstukken eigenlijk slechts delen zijn van een drieluik. Elk stuk op zich zelf heeft weliswaar een intrensieke waarde, doch komt m.i. slechts tot zijn volledigste recht door een beschouwing van het geheel. Ik meen zelfs dat de titel zelf een aanduiding is: ‘De Liefde is een Schepping van Vergoding’, m.a.w. ze leiden gezamenlijk naar de kern van het leven en de liefde. En dat is ook de grootste verdienste van Daisne: hij laat ons door zijn onthullende schepping (Herreman gewaagde zelfs van genialiteit)doordringen tot het intiemste innerlijk van de mens.
RIK LANCKROCK |
|