Arsenaal. Jaargang 3(1947)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De Grote Schuld Ik zie ons nog bijeen gezeten in de wagen, Het afscheid zonder traan in 't kalm herstellingsoord; Haar ogen waar de rust, de stille moed in lagen, Het drukken van haar hand, haar lach bij 't laatste woord. Daarna bij elk bezoek de lange reeks van vragen: - ‘Je hebt toch niets te kort, is alles lijk het hoort?’ En toen we, donkre dag, elkaar voor 't laatste zagen Dan zei haar blik me 't al, en sprak haar mond geen woord... [pagina 141] [p. 141] Als vredig op het bed haar handen samen lagen Dan wist ik dat de zorg om mij haar heeft vermoord; Ik heb niet enkel 't leed om moeders dood te dragen: Mij jaagt een zwerversdrang als een verdoemde voort, Omdat ik nimmer was zoals een zoon behoort: Er weegt een schuld op mij tot 't einde van mijn dagen. WILLY BILIET Vorige Volgende