Arsenaal. Jaargang 3(1947)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 138] [p. 138] Waak. Mijn ouwe trouwe smart, waar is uw stap gebleven verkleefde makker, die me vroeger nooit begaf, heeft u de zon dan smaadlijk uit het land gedreven en mag ik reeds een vers ontwerpen voor uw graf? Ik speur naar u en voel mijn harteslag verstommen, ik ben het wild dat eenzaam in de schemer waakt, en hoor ik vaag het dreunen uwer floerse trommen, dan vraag ik blind: zijt gij het die me weer genaakt? Denk vooral niet dat ik om uitstel u zou smeken indien ik wist dat gij nog eens uw komst bereidt, vrees niet weerom te keren en mjin nek te breken zoals gij deedt weleer in onze beste tijd. Want werd ik smartelijk rijk, het was door uw genade, en kon ik oogsten gaan: gij wierpt het diepe zaad, met onverwachte zegen hebt ge mij beladen en werd ik mens: gij tekende mijn echt gelaat. En kan het zijn dat oude vriendschap wordt vergeten? Eens worden onze banden inniger gewijd, 'k ontsteek de lamp en waak, reeds door uw beeld bezeten, ik eis u niet terug, maar komt ge: 'k ben bereid. ERIK VAN RUYSBEEK Vorige Volgende