Arsenaal. Jaargang 3(1947)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 137] [p. 137] Noem mij geen stad, geen land... De stilte op deez' kamer wordt mij nooit vertrouwd, de boeken die ik lees zijn mij niet langer vrienden. Eens heb ik op hun wijsheid als op zand gebouwd, te veel belang gehecht aan wat er geen verdiende. Spreek van Uw idealen... Ik heb ze beleefd. Zoek elke einder af om wat van mij te vinden. De sterkste man moet wijken als zijn droom begeeft. Wat baten godensagen die hij zich verzinde... Ik drink geen morgendauw, maar breek het nuchter brood eens dat de sterkste wijkt: ik zag mijn vader sterven... en een geslacht na hém geloof ik aan de dood. Toch blijf ik hier, deez' aarde zal mij erven. Ik vlucht niet naar mijn lief. Noem mij geen stad; geen land... zelfs in geen mensenhart is heul te vinden. Wat stelde 't ‘leven dat wij droomden’ ons ter hand? ...Een spotkaart, van een vroegere beminde... M. OUDEWAL Vorige Volgende