Arsenaal. Jaargang 3
(1947)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
Aan een Nichtje uit Achter-Oolen.Ga naar voetnoot(1)U hebt gelezen, dat Pieter Buckinx bekroond werd met een aanzienlijke prijs en zelfs met Uw romantisch meisjeshart, hebt U de dichter van ‘de roos van uw mond’ en ‘de appels van uw ogen’ niet kunnen smaken. U hebt vroeger gezien, dat Decorte een officieel kunstenaar geworden is en in Uw eenvoud hebt U zijn duistere symboliek niet kunnen snappen. U hebt ook iets gehoord over Toussaint Van Boelaere en zijn verslag over de bevrijding van des boertjes koe in het N.V.T. hebt U betrekkelijk onzinnig gevonden. Nu denkt U, dat er iets mis moet zijn met de toekenning van die prijzen en U vraagt ons: ‘Met welke maat meten deze heren juryleden?’ Nu moet U weten, dat we altijd heel slecht in Wiskunde geweest zijn. In de wereld van maten en gewichten, van normen en bewijsvoeringen voelen we ons dan ook niet goed thuis. Maar U wenst een antwoord, nichtje? U zult het hebben. De duivel mag weten wie er voor het eerst op het denkbeeld van een literair tornooi gekomen is. In elk geval bestonden ze al in de tijd van de oude Grieken. De mensen stroomden van heinde en verre toe met proviand voor een paar dagen. Zij installeerden zich in de arena en kwamen er de eerste twee en zeventig uur niet meer uit. Ondertussen kregen zij waar voor hun geld, of liever voor de moeite van hun lange reis. Verschillende dichters speelden hun toneelstukken en na afloop van de feestelijkheden werd er een koning gekozen. Zoiets in de aard van de keizerschietingen die U ook wel in Achter-Oolen zult meegemaakt hebben. De overwinnaar kreeg een krans van laurierblâren of iets dergelijks en ontving een officiële titel. Maar de naam daarvan zijn we vergeten. Trouwens, die naam doet hier niets ter zake. Het kan zoiets geweest zijn gelijk de Vijfjaarlijkse Staatsprijs of de Prix Théophraste Renaudot. De tijden veranderen, de mensen ook, maar de gebruiken schijnen eeuwenoud. Letterlijk of figuurlijk blijft het interessant een kroon van laurierblâren opgezet te krijgen. Er zijn graden in die literaire prijzen. De Vijfjaarlijkse is van groter belang dan de Prijs der Provincie Antwerpen, de Goncourt is torenhoog verheven boven de Prix Femina. Maar ook dit | |
[pagina 127]
| |
verschil in waarde doet er niet aan toe. De officiële criteria voor het toekennen van de palm blijven dezelfde. Het moet lukken, dat de Tournée Karsenty onlangs in ons land en in Nederland op rondreis was met een toneelstuk dat we hier ter illustratie willen aanhalen. We bedoelen Bourdet's ‘Vient de paraître’. Dit stuk is al een heel eindje oud, maar die respectabele leeftijd verandert niets aan de actualiteit van de beschreven toestanden. Er zijn ook nu nog uitgevers, laat ze dan niet Moscat heten, die alle middelen menen te mogen gebruiken om het bekroonde werk in hun winkel te krijgen. Er zijn ook nu nog Strebers in de literatuur naast obscure werkers die te eerlijk zijn om zich impertinent op het podium te durven dringen. In de tijd veroorzaakte ‘Vient de paraître’ een hele herrie bij het grote publiek. Nu niet meer. Nu zijn we er aan gewoon, dat de dingen dikwijls zeer raar draaien in de literaire wereld. Elsschot begint er zich waarschijnlijk in te troosten, dat hij geen officiële bekroning waard is. En de doorsnee-lezer weet, dat hij zich niet al te gemakkelijk moet laten vangen aan de etiketjes ‘Vient de paraître’ en ‘Succès du Jour’. In feite is het dus nutteloos deze regels te schrijven. Even nutteloos als het zou zijn de Matterhorn te willen beklimmen zonder alpinistische ervaring. Maar vermits U aandringt...
Zijn de tijden zo erg veranderd, of zijn wij het? We kunnen het ons nog herinneren, dat we het lijstje van de bekroonden met de Goncourt-Prijs doorliepen om op zoek te gaan naar de eminentste Franse schrijvers van het ogenblik. Bij elke nieuwe naam meenden we een meester ontdekt te hebben. Gezien onze jeugdige leeftijd mocht ons dit niet kwalijk genomen worden. Nu lopen we niet meer in de val. We zijn zelf op ontdekkingstocht gegaan en hebben Gide en Roger Martin du Gard gevonden. Zij met hun tweeën hebben bijna al de Prix Goncourt's in het niet doen verzinken.
Er gebeuren plezierige dingen in de wereld. Tegen het einde van elk jaar krijgt de Franse literaire wereld de koorts op het lijf. De heren juryleden halen hun verkleurde redingote's uit de kleerkast en leggen ze op hun stoel gereed. Sommigen van hen, - van de juryleden bedoelen we, - zijn zo stokoud, dat zij sinds jaren geen kracht en geen lust meer hebben om het letterkundige leven van nabij te volgen. Zij vertikken het dan ook zich naar de vergaderzaal te laten voeren en blijven in hun zetel zitten te kijken naar het milde zonnetje. Maar de anderen voelen zich combatief als een jong mens dat voor het eerst een duel te leveren krijgt. Zij scherpen hun wapens en wanneer zij in de eetzaal arriveren zijn zij slagvaardig. | |
[pagina 128]
| |
We zeggen: in de eetzaal. Inderdaad. Want de toekenning van de Goncourt-prijs is niet alleen een literaire aangelegenheid, het is er vooral een culinaire. Tussen oesters en caviaar wordt er gedebatteerd over de persoonlijke voorkeur van elk jurylid. Zoiets in de aard kent U bij de burgemeesterverkiezingen in Uw dorp. - ‘Wat denkt U over X, monsieur? Hij is schitterend, pétillant, geestig als een echte Fransman en, wat niets bederft, een flink tikje pikant!’ - Maar de ondervraagde meesmuilt grinnikend en houdt het bij een sombere volgeling van Dostojewsky. Wanneer het banket ten einde loopt heeft men alle voorradige hatelijkheden gedebiteerd en hoeft men in feite niet meer naar de vergaderzaal, want... de uitverkorene is gekend! Tenminste in principe. Als er dan toch nog eens een verrassing voor de dag komt is die zo verbluffend, dat een weldenkend mens er van achterover zou slaan. Zo 'n verrassing heeft er bij de jongste toekenning plaats gehad. U kent Francis Carco, temperamentvol apachenvriend die het grootste deel van zijn leven in ongewenst (?) gezelschap blijkt door te brengen. Van deze kant kwam het boeket. Bij het debatteren tussen Carco en een van zijn tegenstrevers bleek het namelijk, dat deze laatste het door Carco verdedigde en aan de jury onderworpen boek niet eens gelezen had! O, toppunt van alle ironie! De heer Carco stond waardig van zijn plaats op en verliet de zaal, terwijl hij wild met de deuren sloeg. Hij verkoos in deze omstandigheden aan de stemming geen deel te nemen. Iets waarvan de andere heren zich niets aantrokken en in peis en vrede bekroonden zij een beminnelijk boekje van Jean-Louis Bory. Er circuleert nu in Parijs een vermakelijke anecdote die we in de ‘Nouvelles litéraires Françaises’ aangetroffen hebben. Waarschijnlijk kent U wel een of ander auteur die voor zijn laatste roman zo'n vleiende recensie kreeg van de heer Y. Welnu, deze auteur ontmoette de criticus in kwestie en meende wel te doen door zijn steunpilaar te danken voor diens complimenteuse woorden. Waarop de recensent zeer gevat repliceerde: ‘Inderdaad. Nu Uw boek zo'n geweldig succes heeft, zal ik er toch eens moeten toe komen het te lezen.’
Wenst U commentaar, nichtje?
Maar alles wel beschouwd zitten we nu bij onze Zuiderburen en niets bewijst toch, dat het er in Vlaanderen ook op zo'n manier toegaat. Nu moeten we bekennen, dat we van de bedrijvigheid achter de schermen van ons literaire leven minder goed op de hoogte zijn, want daarover wordt gewoonlijk bitter weinig los gelaten. Waarom?... | |
[pagina 129]
| |
Maar het is nu eenmaal de rol van elk jong mens voor beeldstormer te poseren, iets waarvoor deze jeugd zelfs door een volwassen mens als Greshoff gefeliciteerd werd. Een jong mens moèt gelijk hebben, moèt het beter weten dan de paar oude pruiken die hij minacht. Dus zien we er geen graten in verder te schrijven. Omwille van onze jeugd zal er ons misschien veel vergeven worden. Hier bij ons tieren de literaire prijzen even weelderig als bij onze Zuiderburen. Ze zijn misschien wel niet zo oud en eerbiedwaardig in leeftijd, maar daarom moeten we nu ook ons achterstel zo vlug mogelijk inhalen. Bespaar ons de moeite te tellen hoeveel er op een jaar tijds worden uitgereikt, daartoe volstaan de tien vingers van onze twee handen niet. Maar al die toekenningen hebben iets zeer karakteristieks. Als een buitenstaander min of meer een fijne neus heeft, kan hij zowat op voorhand ruiken in welke richting de prijs zal gaan vliegen. We willen niet zover gaan te beweren, dat hij elke keer de nagel op de kop zal slaan, maar toch... er zijn zo van die aanduidingen... Zo hebt U die prijzen van het Davidsfonds en van andere rechtse organisaties. Er is één ding wat we niet begrijpen: hoe het mogelijk is, dat de handschriften daar nog zo talrijk toestromen. De katholieke schrijvers kunnen we slechts één raad geven: als zij er zeker van zijn, dat de heer Van Hemeldonck van zin is mee te dingen, dan kunnen zij zich de moeite en het port van een inzending besparen. Zij komen toch te laat.
Ook in de andere richting zijn er indicaties. Maar links schijnt het hem niet zozeer in de persoon te zitten die in aanmerking komt, wél in het beroep dat hij uitoefent. Zo is het zeer geschikt wanneer een letterkundige een plaats aan het Ministerie heeft, het mag ook een of andere bezigheid bij de Staatsbibliotheken zijn. Bij één ding heeft ons verstand nochtans altijd stil gestaan. Hebben deze mensen nu een openbaar ambt gekregen omdat zij zulke bekwame dichters en prozaïsten waren? Of is het omgekeerd en is hun bekroning als letterkundige te danken aan hun plaats bij het Ministerie? Deze vraag kunnen we vooralsnog niet beantwoorden. Een nog duisterder punt is de vraag waarom een auteur een bekroning waard is die überhaùpt goudsmid, of liever ‘orfèvre’ is. We hebben altijd gemeend, dat mensen van dit genre zeer breed aan de kost kwamen, zodat ze het wel zonder officiële prijzen zouden kunnen gedaan krijgen. Maar toch,... het schiet ons net te binnen, dat er voor het ogenblik een aanzienlijke baisse in de goud-branche is. Daarom dan misschien? Of is de orfèvre- | |
[pagina 130]
| |
rie in de literatuur niet zo winstgevend als in het werkelijke leven? Buiten die prijzen zijn er in Vlaanderen dan nog andere karakteristieke letterkundige verschijnselen. We bedoelen hiermee de verenigingen, genootschappen, partijen, enfin, we weten niet goed hoe het te noemen. Als we ons niet vergissen, zal de voornaamste dan ‘De Vereniging van Vlaamse Letterkundigen’ zijn. Vergeef ons deze aarzeling, maar we vergeten gemakkelijk zo 'n langdradige namen. Nu is er een tijd geweest, dat dit genootschap bijna enkel en alleen bestuurd werd door vergrijsde en doorgewinterde literatoren. Maar helaas, deze tijden zijn voorbij. Tijdens de oorlog hebben de jonge mensen geleerd de kop op te steken. Nu laten ze die niet meer zo gemakkelijk terug indrukken. Daarom besloten de oude heren tot een sympathieke geste. Zij zouden hun plaats afstaan aan de jeugd van morgen. Dat nochtans die jeugd toch nog betrekkelijk oud uitgevallen is, daar heeft de oorlog waarschijnlijk schuld aan. Maar enfin, daar glijden we overheen. We zeggen: we glijden er overheen, want niet iedereen deed het. Zo was er een jonge man, - we zullen hem noemen om duidelijk te zijn, - Piet Van Aken die in ‘De Faun’ protesteerde, omdat geen enkel van de opgehemelde jongeren zitting gekregen had in het Comité. - ‘We worden bewierookt,’ schreef hij, ‘en in de wolken verheven, - (Let wel, we drukken alleen zijn mening uit en citeren hem niet letterlijk.) - maar als het er op aan komt loon naar werken te krijgen stuurt men ons met een kluitje in het riet!’ Maar Piet toch! Dacht hij nu waarlijk, dat het genoeg was een boek gelijk ‘Het Hart en de Klok’ te schrijven om hier bij ons officieel als literator erkend te worden? Wel moge hem die vergissing dan bekomen! We zeggen dit: het komt niet op prestaties aan. Een auteur komt er heel wat gemakkelijker over een omweg, door een achterpoortje. We hebben zo de indruk, dat er van zijn vrienden zijn die veel eerder zullen slagen dan Van Aken.
Daar hebben we bv. de P.E.N.-Club, zeer prijzenswaardige instelling waarlangs een jong mens zijn opgang kan beginnen. Geregeld reizen zij naar het buitenland en zitten aan bij een banket, waar zij het onvergetelijke genoegen smaken te kunnen converseren met de heer de la Moucharderie en met mevrouw Regardez-moi-bien. Voor het ogenblik zijn zij natuurlijk weinig belangrijk, zoiets gelijk de bediende die de schoenen van Zijne Excellentie mag komen wegnemen om ze te poetsen. Maar er komt een uur, mijn kind, waarop er aan een opvolger moet gedacht worden. En dan slaan zij hun slag! | |
[pagina 131]
| |
Ook die P.E.N.-Club, mijn nichtje, is een van die vallen waarin veel argeloze jonge muizen verdwaald geraken. In de tijd keken we bewonderend op naar al die glorieuze namen die voor ons het neusje van de zalm vertegenwoordigden. Tot we op een mooie dag eens een degelijk handboek over de hedendaagse literatuur in handen kregen. Een ogenblik nog hebben we de samensteller van dit handboek van verregaande onvolledigheid en slordigheid verdacht, omdat er zoveel ‘grote’ namen onvindbaar bleken of ergens in een hoekje gedrongen. Maar op de duur zijn onze ogen open gegaan. Op één vraag echter weten we nog geen antwoord: hoe bv. een auteur als Galsworthy in zo'n gezelschap verzeild geraakte? Neen, dan worden er hier en daar toch wel eens andere mensen gevonden. Herinnert U zich misschien nog, hoe William Saroyan in 1940 de Pulitzer-prijs weigerde omdat, naar hij zegde, literatuur niets met commerciële zaakjes te maken had. Maar Saroyan woont in de Verenigde Staten en hij is, toen hij jong was, krantenverkoper, telegraafbediende en wat weet ik al geweest. Hij ging de weg rechtdoor, werd van niets tot iets, en dit enkel en alleen door zijn wilskracht en door hetgeen hij op letterkundig gebied presteerde. Nu is hij geen ‘orfèvre van het Amerikaanse proza’, integendeel. Hij is een eenvoudige, kleine Armeniër gebleven, maar... hij heeft boeken geschreven gelijk ‘The human Comedy’. En daarvoor nemen we onze hoed af. Maar gelijk we zegden, Saroyan leeft in een streek die voor een Vlaming even onwezenlijk is als de sprookjeslandschappen waarin de creaties van Disney dartelen. Probeer het hier niet op die manier, nichtje. U zult er niet in slagen Uw kranten te verkopen, de overste van het telegraafbureau zal U aan de deur trappen en Uw proza zal in Uw map vergelen. Maar troost U, er is een andere weg. Een knipoogje naar links en een klop op de schouder naar rechts; een duwtje van achter en een koord om U vast te houden van voor... Dan laat U zich maar meeslepen, U hoeft zich niet moe te maken. Het systeem heeft iets weg van een roltrap: U staat er op en U rijdt mee. Vooruit, koetsier! En bij Uw aankomst zullen er charmante jonge heren gereed staan met de laurierblâren en de glimlach van Fortuna. All right! Zó gaat het, nichtje. En verschiet nu niet meer te erg, als de ene dag of de andere Mevrouw Julia Tulkens óók nog bekroond wordt. U bent nu verwittigd. En waarschijnlijk hebt U nu een brakke smaak in de mond, alsof U slecht bier gedronken hadt. Wij trouwens ook. Maar dat kan geen kwaad. Neem een slok helder water. Maar hoe U hebt durven te twijfelen aan al deze dingen, dat begrijpen we nog niet goed! FRANS COOLS |
|