om in te zien, dat zoiets geen proza is dat hij kan laten drukken? - En dan verder in een ander tijdschrift een van zijn laatste novellen. Is het waar, Toussaint, dat er niets belangrijkers bestaat dan de zeer kleine tragiek van een boertje wiens enige koe door de Duitsers aangeslagen wordt? Arm Vlaanderen!
Maar Van Boelaere heeft de zoveel duizende frank in zijn zak en iets anders zal hem wel niet interesseren. Of toch wel? - Waarschijnlijk weet niemand het nog, dat Zielens een vrouw en een kind achtergelaten heeft die het even goed zouden kunnen gebruiken om zich door het leven te slaan. Of is zijn werk te menselijk om bekroond te worden? En wij willen niet eens meer spreken van de jonge talenten die door deze aanmoediging in staat zouden kunnen gesteld worden om zich voor een tijdje aan de literatuur te wijden.
Alleen in Vlaanderen ook kan het gebeuren, dat de dichter Minne bekroond werd met de Staatsprijs voor het proza. O ironie! - Handen af van de dichter Minne, maar zijn verhalen zijn eerder mager, hoewel scherp getekend, terwijl dus alleen zijn zeer merkwaardige brieven in aanmerking konden komen. Maar woog dit weinige op tegen het werk van Elsschot, Walschap, Roelants en zelfs tegen dat van een paar jonge debutanten?
Dit nu zijn meer officiële aangelegenheden, vermits het om Staatsprijzen gaat, maar er zijn andere voorbeelden te over om te bewijzen, dat er niet veel veranderd is.
Wij hebben er zelf op gewezen, dat de eerstelingen van Daisne, Van Aken, Boon e.a. verheugende gebeurtenissen waren in ons literaire leven. Niemand zal er dus aan twijfelen, dat wij hun talent erkennen, maar is die vaststelling nu een reden om hun namen zomaar in één adem te vernoemen met die van Walschap en Roelants? Alsof het werk van die jongeren reeds een verworvenheid was! Daisne, Lampo, Boon, Van Aken en nog meer anderen staan op de drempel van een carrière vol beloften. Inderdaad, maar als wij in de herfst door onze tuin wandelen en aan de lente denken, treft ons steeds een zekere weemoed. Zoveel bloesem, zo weinig vruchten die tot volle wasdom gekomen zijn! Gaat het dan op aan het werk van die jongeren het peil van ons literaire leven te toetsen gelijk wij onlangs lazen in een boekbespreking van P.R. (Paul Rogghé?) in ‘De Faun’. En even later komt dezelfde auteur tot de verbijsterende (!) vaststelling, dat Van de Woestyne toch ook wel een prozaïst van betekenis was! Het zal dan toch waar zijn, dat er nog altijd Vlamingen zijn die niet weten, dat al wat Van de Woestyne geschreven heeft, - al was er dan bij zijn proza veel gelegenheidswerk, - ver boven de middelmaat staat. Maar Van de Woestyne was, onder ons gezegd, nu ook geen Vlaming, niet waar? Daarvoor was hij niet gul, niet rondborstig, niet gemütlich genoeg en hield hij