Arsenaal. Jaargang 2
(1946)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKroniek van het proza.
| |
[pagina 365]
| |
baren voor al wat nieuw is, avonturiers en geldzuchtigen; en tussenin: attentisten, o.a. de specifiek voorzichtige, in het geniep met beide partijen heulende herbergiers. Doch een derde van deze roman, welke nochtans maar een 250-tal blz. beslaat, is minder geslaagd omdat er al te weinig belangrijke gebeurtenissen, zelfs alledaagse feitjes die in dergelijke roman overbodig zijn, in werden behandeld. Maar overal schrijft J. Visser-Roosendael een kloeken en een alles behalve gewild-litteraire stijl.
Meer Zuiders, en zelfs te week, is Jan Ubink's roman ‘Ruiters aan de poort’Ga naar eindnoot(2), waarmede hij de derde prijs behaalde in de indertijd ophefmakende Gottmer-romanprijsvraag. De roman handelt over de strijd van de Oranjetroepen, die de Spanjaarden uit Opper-Gelder willen verjagen, maar de liefdesintrigue, die Ubink er in verweefde, is ten slotte het zwaartepunt geworden. Een reeds versleten liefdeshistorie van een hovaardige herbergmeid, die haar verloofde afdankt om te vrijen met een onbekende, die zich voor een edelman uitgeeft, maar in feite een beruchte struikroover is. Na enige verwikkelingen wordt de bandiet ontmaskerd, de afgewezen Conscience-achtige-minnaar huwt eindelijk de herbergmeid, die zoveel ontgoochelingen opliep dat ze van haar hoogmoed genas, enz... Een zeer braafjes en kies geschreven roman, waarin de hebergmeid evenals in Boschvogel's ‘Het hof der drie Koningen’, ondanks haar amoureuze avonturen, maagd blijft tot de auteur, dank zij de tussenkomst van een goedmoedige pasoor, haar doet trouwen met de voor haar uitgelezen man. Zoals bij Conscience worden ten slotte de braven beloond en de kwaden gestraft en de hoogmoedigen tijdelijk om hun hoofdzonde beboet. Men zou geneigd zijn dit alles ‘flauwe kul’ te heten, maar buiten de liefdesverhoudingen komt er hier en daar toch een treffende passus in voor, o.a. het typeren van de ruiters. Dat deze roman enigszins aan de Gottmer-prijsvraag voldeed valt niet te betwijfelen, want er werd niet zo zeer om hoogstaand litterair werk dan om boeiende volkse romans gevraagd.
Boschvogel beschikt over meer epische kracht dan Ubink en de liefdesintrigue's van de Vlaming zijn iets minder banaal dan die van de Hollander, maar de Hollander liet zich evenwel tot geen al te uitgesponnen roman verleiden. J. Visser-Roosendael wensen wij meer vlaams-sentiment en Boschvogel wat meer | |
[pagina 366]
| |
Hollandse stugheid. En daar deze beide fermenten in het werk van Roothaert harmoniëren, terwijl hij over een grote dosis ironie beschikt, haalt de Noordbrabander het op de Friesse romanschrijfster en de Westvlaming. Aan Van Hemeldonck heeft Roothaert evenwel een te duchten tegenstrever, maar de braafheid van de Vlaming moet het afleggen tegen de scherpzinnigheid van de Hollander, die daarbij de durf heeft het leven te beschrijven zoals het is.
‘Stormnest’ van A.C. Van KampenGa naar eindnoot(3) werd evenmin als ‘...tot in den dood’ de roman van een geslacht, want de vader moet er even plots de plaats ruimen voor de zoon, die de hoofdfiguur word. Het is echter een epos van de Hollandse vletters, die zo met de zee verbonden zijn als de Vlaamsche boer met zijn land en het blijkt ons niet te gewaagd ‘Stormnest’ met Inghelram's ‘Walrave's IJde’ te confronteren. Van Kampen's talenten worden zijn gebreken, al te dikwijls valt hij in herhaling. ‘Van Kampen's geschrift is eigenlijk niet meer dan een aaneenschakeling van reddingsverhalen’ zegde dr. P.H. Ritter jr. voor de A.V.R.O.-microfoon. En verder: ‘Zijn groote verdienste is, dat deze voortdurende herhaling van hetzelfde motief zich afspeelt zonder dat het boek vervelend wordt.’ Verscheidene hoofdstukken hebben ons echter zo verveeld dat wij medelijden kregen met de plichtsgetrouwe recensent. Er steekt te weinig onderwerp in ‘Stormnest’ om ons meer dan 400 blz. lang te kunnen boeien. Men kan opwerpen, dat wij, Vlamingen, meer dan de Hollanders van vertellen houden; in zoverre echter dat de vertelling ons iets te zeggen heeft, i.a.w. zoals van de Voorde het zou uitdrukken, in geval het onderwerp over een substantie beschikt; wanneer de herhaling van een motief geen nieuwe substantie bevat, achten wij deze herhaling dan ook overbodig en schadelijk aan het qeheel en vragen wij ons af hoe de schrijver het niet beu wordt telkens hetzelfde te herkauwen! Niettemin is de figuur van Kuyper een kloek, misschien wel onvergetelijk figuur. De strijd tegen de zee is door Van Kampen nog grootser uitgebeeld dan door Inghelram, beiden zijn evenwel even sterk in het aantonen van sociale wantoestanden, even onberispelijk van taal en Walrave is niet minder onvergetelijk dan Kuyper, maar Inghelram's motief is heel wat geschakeerder terwijl hij meer het innerljke van zijn mensen weet te ontleden dan Van Kampen. Daarom wint hij dan ook afgetekend op zijn Hollandse rivaal. Het moet ons dan ook niet verwonderen dat | |
[pagina 367]
| |
Inghelram de novellenprijsvraag, die door het Noordnederlandse tijdschrift ‘Ad Interim’ uitgeschreven werd, op verscheidene vooraanstaande Noordnederlanders heeft gewonnen. Hij heeft trouwens iets van de Hollandse geslotenheid en iets van de Vlaamse vertellersgaven. Remi Boeckaert. Ga naar eindnoot(3) |
|