versterkt den ingewijden lezer alleen maar in zijn vermoeden, dat de dichter op zijn veertigste jaar een soort tabula rasa-symphonie heeft willen schrijven. En als procédé is het eerder naief. Het schaadt. Ja, het schaadt, want het stoort. Na het lezen van enkele diepmenschelijke verzen trakteert Vercammen ons plots op een kwajongenfrats. Waarom kan een man als Jan Vercammen zijn toevlucht nemen tot een dergelijk systeem? Want in ‘De Parelvisscher’ wordt het een systeem. Geregeld neutraliseert de dichter enkele ontroerende accenten door een banaliteit, een soort zelfbespotting, die hij kwansius tusschen de regels schuift. Hij gaat zelf toeschouwer spelen en desolidariseert zich van zichzelf. Waarom verduikt hij zich? En welk heimelijk plezier vindt hij dan in het schrijven van de vierde strofe van zijn ‘Verlengde ballade als inleiding’?
Ik vind maar één antwoord: ‘Jan Vercammen is beschaamd’. Hij wil mordicus zijn romantische natuur wegmoffelen. Precies of iemand dat kan. Precies of wij niet allen weten hoe hij van binnen gesteld is. Precies of een paar bokkesprongen volstaan om den doodelijken ernst en de tragiek van een gansch leven te doen vergeten.
Ik vraag me ook af, waarom de dichters in den huidigen tijd niet langer als romantici willen doorgaan? Zij schijnen deze bestempeling als een scheldnaam of een vloek te beschouwen. Maar àlle dichters zijn toch romantici. Het is immers een openbaar geheim, dat de gruwelijke realisten, de sceptiekers, de sarcasten à la Willem Elsschot in den grond verkapte romantici zijn.
Waarom komt Vercammen daar dan niet rond voor uit? Waarom verbergt hij zich? Waarom gooit hij grinnikend roet in het eten?
Eén antwoord: ‘Hij is beschaamd’.
Na al het kwaad, dat ik van ‘De Parelvisscher’ heb gezegd, past het, dat ik ook het goede citeer.
Jan Vercammen heeft in dit gedicht accenten gevonden, die den tijd zullen trotseeren. Zijn poëzie is niet langer berijmd proza. Zijn litteraire bekommernissen moeten dikwijls wijken voor de vaart van het rhythme, voor de diepte van het gevoel. Hij kent beter zijn instrument en speelt zuiver.
En wat méér is: spijts het retrospectief en bezinnend karakter van dit lang gedicht, voelt men, dat Vercammen nog jong is, ik bedoel vooral, dat hij nog verder kan evolueeren.