De zesde dag krijgt Bert bezoek. Jan Holmstra is een oud studiemakker die soms wel eens komt aanlopen. Hij kan kregelig en pedant zijn, maar nooit honderd ten honderd vervelend. Er blijft per slot van rekening altijd een goede kant aan hem: hij is een verstokt vrijgezel en bij hem loop je geen gevaar het kapittel ‘vrouwen’ te moeten aansnijden.
- ‘Daar lig ik nou, Jan. Zo is 't gekomen: ik wou mijn leven veranderen en ik koos het zwemmen als begin. En nou zie je de gevolgen.’
- ‘Je bent haast verdronken, niet?’
- ‘Ja, hoe weet je dat?’
- ‘Mijn verloofde vertelde 't mij. Ze heeft je gered’.
- ‘Je... wat!’
- ‘Ja, je hebt goed verstaan. Ik ben al 'n paar maanden met Lauri verloofd. Ik heb 't je nog nooit verteld. Je praatte altijd over sport. Ik dacht dat een voetbalspeler of een wielrenner je méér belang inboezemden dan een vrouw’.
- ‘Maar jij... verstokte vrijgezel...’
- ‘Als ik bij jou was, ja! Ik heb de vrouw gezocht, ik heb de vrouw gevonden’.
- ‘Jan... euh... kun je zwemmen?’
- ‘Ik? Nee: God beware me! Als ik op het punt sta te verdrinken, zal Lauri me wel redden. Ik ben zoveel lichter dan jij...’.
't Is elke dag 't zelfde: elke dag. Ik ben machine geboren, ik zal machine sterven. En ik heb nochtans maar één leven. Terugkomen doe ik niet. Ik zal mijn leven veranderen. Ik heb er de kracht en de wil toe. Men is, wat men zijn wil!
Ik zal reizen, ik zal in elke haven een liefje hebben, ik zal uitvindingen en ontdekkingen doen, ik zal zelfs trouwen, misschien.
Intussen zal ik leren biljarten. Dat is ook sport, en niet zo gevaarlijk. Hoogstens kan ik het laken scheuren, dan komt wel mijn porte-monnaie, maar niet mijn body in 't gedrang.
Adieu Lauri, adieu zwemdok. Ik heb mijn leven veranderd, ik ben een nieuw mens... deze avond ten minste.
Willy Biliet.